Sterben
Over de doden niets dan rottigs
Met Sterben brengt Matthias Glasner een even tragisch als zwartkomisch familie-epos, met dirigent Tom als spil en een compositie genaamd Sterben als leidmotief.
“Alle gelukkige gezinnen lijken op elkaar, elk ongelukkig gezin is ongelukkig op zijn eigen wijze”, schreef Tolstoj in Anna Karenina. In zijn arthouse-epos Sterben lijkt de Duitse regisseur Matthias Glasner daar een nuancering van te geven. Binnen het uiterst ongelukkige gezin Lunies dat in de film centraal staat, zijn zelfs alle individuele gezinsleden ongelukkig op hun eigen manier.
Moeder Lissy, zoon Tom en dochter Ellen krijgen elk een eigen hoofdstuk in het in vijf segmenten opgedeelde Sterben. Dat ze in los van elkaar staande hoofdstukken langskomen, blijkt veelzeggend over dit afstandelijke gezin.
De spil van de film is oudste zoon Tom (Lars Eidinger), maar het duurt even voordat dat uitkristalliseert. Eerst worden we ondergedompeld in het leven van zijn bejaarde ouders Lissy (Corinna Harfouch) en Gerd (Hans-Uwe Bauer). Die zijn, als we ze voor het eerst zien, zacht gezegd niet in hun beste doen – Lissy heeft in haar broek gepoept en ondertussen is de demente Gerd naakt het huis uit gedwaald.
Dat Glasner die ellende met een rauw realisme weet te brengen en tegelijkertijd ruimte laat voor zowel de tragiek als de inktzwarte humor van de situatie, spreekt boekdelen over de precaire balans die hij in Sterben weet te vinden. En dat Lissy later – als Gerd weer terug is en aanbelt bij zijn eigen huis – de deur niet voor hem opendoet, zegt dan weer alles over hoe de verhoudingen binnen dit gezin liggen. Geen van de beide volwassen kinderen van het stel is in de buurt om hen hulp te bieden – ze zijn zelfs niet echt bereikbaar om erover te praten.
Regisseur Matthias Glasner debuteerde al in 1987 en wisselt sindsdien gedienstig Krimi’s af met intiemere films. Sterben is zijn eerste bioscoopfilm in meer dan tien jaar tijd, en de eerste film van zijn hand die in Nederland wordt uitgebracht. Zelfs zonder ook maar één eerdere film van Glasner gezien te hebben, durf ik wel te zeggen dat Sterben – winnaar van de prijs voor Beste Scenario op de afgelopen Berlinale – zijn magnum opus is.
De naargeestige titel verwijst niet alleen naar meerdere sterfgevallen in de film, maar ook naar een muziekstuk dat dirigent Tom met zijn orkest repeteert, en dat werd gecomponeerd door zijn beste vriend, de neerslachtige en cynische Bernhard (Robert Gwisdek). Overigens begint Toms verhaal, als zijn hoofdstuk eenmaal aanbreekt, niet met de dood maar met een geboorte – die van het kind van zijn ex Liv (Anna Bederke), een kind waar Tom een soort surrogaatvader voor wordt omdat Liv meer vertrouwen heeft in hem dan in de biologische vader.
Keukentafel
“Het stuk is veel te lang”, klaagt een van de orkestleden tijdens een vroege repetitie over Sterben de compositie. Een knipoog, natuurlijk, van Glasner naar de dikke drie uur die Sterben de film duurt. Reactie van Tom: “Laten we het nóg langzamer spelen.” Maar in diezelfde dialoog wordt ook gewezen naar waar het dan eigenlijk om draait. “Waar is de hoop?”, vraagt dezelfde kritische muzikant over de compositie. “De hoop zit erin dat we het stuk spelen”, antwoordt Tom. Later hebben Tom en Bernhard op het scherpst van de snede een gesprek over het slappe koord waarop kunstenaars balanceren – “Als je die dunne lijn niet aanhoudt, wordt het kitsch”, zegt Bernhard. “Of dat nou kitsch voor de massa is, of kitsch voor bollebozen.”
Zo wisselt Sterben continu af tussen humor, zelfbewustzijn, tragiek en grootse ideeën, soms van het ene op het andere moment. Dat gaat het verst in het derde hoofdstuk, rond Toms aan alcohol verslaafde zus Ellen (Lilith Stangenberg). Die werkt als tandarts-assistent, inclusief de clichématige affaire met haar getrouwde baas, en verdrinkt elke avond haar ellende in sloten drank. Ellen dient in het vervolg van de film vooral als een komische afleiding met haar naar het absurde neigende kwellingen – om vervolgens toch weer met een hartverscheurend oprecht moment op de proppen te komen.
Maar de centrale scène is tussen Lissy en Tom. Na de begrafenis van Gerd – waar Tom en Ellen geen van beiden bij aanwezig zijn – zitten ze samen aan de keukentafel. Eindelijk komen de verwijten eruit die zo lang zijn binnengehouden. Lissy wil zich alweer inhouden, maar Tom dringt aan. “Het is goed dat we praten”, zegt hij. “Misschien dat ik daardoor ooit nog eens zal begrijpen hoe wij geworden zijn wie we zijn. Deze verschrikkelijke mensen.”