Permanent Vacation

Punker in New York

Permanent Vacation

Permanent Vacation is mijn eerste speelfilm. De han­deling ervan volgt tweeënhalve dag uit het leven van Aloysious Parker, een jongen zonder vas­te woonplaats, zonder een thuis, zonder school en zonder werk. Hij heeft alle mogelijke si­tuaties en de meest uiteenlo­pende mensen leren kennen; bijna allemaal mensen die uit het gewone leven gestoten zijn. Nu, op zijn zestiende, maakt Al­lie kennis met andere niet-aangepasten en hij verliest ze weer uit het oog; voortdurend is hij in beweging, altijd vooruit, on­verschillig wat het is dat hem opjaagt.” Dit zegt de jonge New Yorkse filmer Jim Jarmusch, te­vens schrijver en musicus, over zijn eerste lange speelfilm, die hij dit jaar op festivals in onder andere Berlijn en Rotterdam met veel succes presenteerde.

Jim Jarmusch (1954) draaide zijn film in de meest vervallen wijken van Man­hattan, ten oosten van de Bowery en ten noorden van Houston Street, waar planten de huizen overwoekeren en de politie zich nog maar zelden laat zien. Het is een gebied waar drop-outs en kunstenaars wonen, die zich de dure appartementen van de stad niet kun­nen permitteren.

Hier leerde Jarmusch ook Chris Parker kennen, die als veer­tienjarige graffiti-kunstenaar door het leven ging. Hij is gefascineerd door de Beatnik-periode, ziet er uit als iemand uit de vroege jaren vijftig en is een hartstochtelijke fan van de jazz-musi­cus Charlie Parker. Op grond van diens en zijn eigen ervaringen schreef Jar­musch het scenario voor zijn eerste speelfilm, waarvan overigens tijdens de opnamen door spontane invallen nogal eens afgeweken werd.

Aloysious Parker heeft een vage filoso­fie: mensen lijken op kamers, waarin ze wonen. Na een bepaalde tijd vult ie­dere kamer zich met de eigen, bijzon­dere angstgevoelens. De oplossing is dat steeds voor te zijn, steeds verder te trekken. Allie is dan ook permanent on­derweg en ontmoet ook allerlei men­sen. Bij een vriendin danst hij op een bebopplaat, terwijl zij wezenloos uit het raam staart en geen zin heeft om te praten. Allie wil zijn moeder bezoeken, die in het ziekenhuis ligt, maar eerst moet hij nog naar het stadsdeel waarin hij geboren is: een gebied dat door bommen in een denkbeeldige oorlog verwoest is. Hier hoort hij in de verte bommen exploderen. Hij schrikt als een oorlogsveteraan hem plotseling tegen de grand drukt.

Met zijn moeder kan hij nauwelijks pra­ten, omdat haar buurvrouw in het zie­kenhuis een lachstuip heeft. Verder ontmoet hij een meisje dat een Spaans kinderliedje zingt, een popcornmeisje bij een bioscoop en een junkie die hem een ‘grap’ vertelt over zwarte jazz-mu­sici die in Europa gestrand zijn en daar probeerden zelfmoord te plegen. Allie kan er niet om lachen, maar probeert een relatie met zijn eigen bestaan te ontdekken. Een saxofonist speelt voor hem op straat een hypnotiserende im­provisatie. De volgende dag steelt hij bij een brievenbus een auto van een meisje. Hij verkoopt de auto voor achthonderd dollar. Dat is niet veel, maar nu heeft hij geld genoeg om naar een andere stad te gaan, of zelfs naar een ander land.

In het huis van zijn vriendin, die er niet is, pakt hij zijn koffer in en zijn pas steekt hij ook maar bij zich. De volgen­de morgen staat hij in de haven. Hij ontmoet een jongen die er precies zo­als hijzelf uitziet. De jongen is net uit Parijs gekomen, om te zien of een an­dere plaats een geneesmiddel voor zijn rusteloosheid kan zijn. Als Allie hem vraagt of hij denkt dat Parijs hem zal bevallen, antwoordt hij bevestigend. Dan gaan hun wegen uiteen. Aan board van een schip dat de stad achter zich laat, denkt Allie na over zijn af­scheid, het meisje en de behoefte van alles weg te vluchten: “lk denk, dat ik een toerist ben… een toerist die per­manent op vakantie is.”

Naast het maken van enkele korte films, werkte Jim Jarmusch onder andere mee aan de productie van Lightning Over Water van Wim Wen­ders en Nicholas Ray. Van de laatste was hij een persoonlijke vriend.