Blue Velvet

It's a strange world, isn't it

Blue Velvet

Ik was de film al weer bijna vergeten, maar moet hem me nu weer herinneren. Zoals ook bij een nachtmerrie, was ik vrij snel opgestaan en wrong me een weg naar buiten. Nu komen de beelden beetje bij beetje terug. Ik verbaas me erover hoeveel en hoe exact ik sommige details heb onthouden. In al zijn bloedstollende schoonheid en gruwelijkheid komt de film terug. Net als toen voel ik afkeer en begeerte; een siddering alsof er een ijskoud druppeltje langs mijn ruggengraat naar beneden glijdt.

Blue Velvet wordt nu al de ‘cultfilm van het jaar’ genoemd. Dat kan ik wel begrijpen, ook al heeft de term voor mij een negatieve klank. Vrij argeloos en moe ga ik de bioscoop in en wordt zalig in mijn loomheid gelaten door beelden van ruisend fluweel. Dan, langzaam, neemt de film deze argeloze kijker mee in een tergend ritme. Het enorme scherm laat nu een felblauwe hemel zien, een wit tuinhekje en rode rozen: meer cliché Amerikaans kan haast niet en wekt de lachlust op. Een brandweerauto komt slowmotion voorbij. Een hond zit sullig op de treeplank en de man zwaait, kijkend in de camera. Dan opnieuw het tuinhek, maar nu met eigele tulpen ervoor. Kinderen steken de ‘real-American’ straat over en lopen langs een van de beruchte Amerikaanse villa’s.

Daar, op het onberispelijke gazon, staat een man zijn tuin te besproeien. Onverstandig, denk ik nog, want de zon schijnt en dan verschroeit het gras. In de film is er niets aan de hand. In het huis kijken twee vrouwen naar de televisie waar juist een arm met pistool op een trap af sluipt. Op de achtergrond van de kamer, komt een jongeman naar beneden; hij is de onschuld zelve. Op dit moment krijg ik een vaag onbehaaglijk gevoel: dit is niet normaal, er moet iets mis zijn, gewend als ik ben aan voorspelbare spanning. De camera volgt opnieuw de man in de tuin. De man probeert verwoed water uit de slang te krijgen. De slang dreigt van de kraan te schieten. Plotseling grijpt de man naar zijn keel, struikelt over de slang en valt stuiptrekkend in het gras. Dood?

Aan die vraag wordt verder geen aandacht besteedt. Het leven gaat even ongestoord verder in de villawijk; alles is even lieflijk en aangenaam. Zo lijkt het tenminste. Dan volgt er een beeld dat ik niet licht zal vergeten: opeens duikt de camera onder het gras en laat over de hele breedte van het scherm de wirwar van grassprietjes zien. Het gescharrel van insecten klinkt hard in mijn oren, mieren wriemelen – zoveel meer dan levensgroot – over het doek, onder het gras. Hier houdt de werkelijkheid op. Dit prachtige beeld shockeert. Alles hiervóór was lichtelijk vreemd door overdrijving, maar dit plaatst je van een droom in een nachtmerrie. Vanaf dit moment wantrouw ik elk beeld, elk personage en elke gebeurtenis van de film. Een lichte paranoia maakt zich van me meester. En terecht.

Oor
Als de zoon des huizes zijn vader bezoekt in het ziekenhuis, vindt hij deze zo gevangen in apparaten en slangen dat hij alleen kan piepen en gorgelen. Praten is uitgesloten en dus gaat de jongen maar weer naar huis. Via de korte weg, over een braakliggend stuk land. Verveeld schopt hij tegen blikjes en andere rotzooi. Plots houdt hij stil, peurt met een stokje in het gras en vindt daar een oor. Het oor rot al een beetje en mieren krioelen in het gehoorgat. Samen met de andere bioscoopbezoekers volg ik de gehoorgang en kom zo in een andere werkelijkheid. ‘It’s a strange world, isn’t it‘, blijkt hier het credo.

De jongen zoekt een papieren zak en stopt daar het oor in om het naar de politie te brengen, zoals het een nette jongen betaamt. Maar het is te laat. Zijn onschuld heeft hij op het braakliggend terrein achtergelaten. Vanaf het moment dat vaststaat dat het oor is afgeknipt (!) gaat de film over in een sneltreinvaart. De jongen – Jeffrey Beaumont, gespeeld door Kyle Maclachlan, die het uiterlijk van regisseur en schrijver David Lynch aangemeten heeft gekregen – ontmoet de dochter van de kleine-stadsdetective. Zij, Sandy Williams (Laura Dern) is een all-American-girl: lief, blond, preuts en een beetje dommig. Zij laat het een en ander los over het oor en zijn eigenaar. Dan is Jeffrey niet meer te stoppen in zijn ambitie dit mysterie op te lossen.

Hij zet een plan op en betreedt de woning van een vrouw die er mogelijk iets mee te maken zou hebben. Sandy wacht buiten in de auto en toetert als de vrouw met gezelschap naar boven gaat. Vier keer, zoals afgesproken. Jeffrey hoort het niet. Hij vlucht op het laatste moment de kast in – met van die luxaflex-deuren. Vanuit de kast ziet hij door een spleet hoe de man (Dennis Hopper) eerst wanhopig lurkt aan een zuurstof(?)-apparaat en de vrouw (Isabella Rossellini) vervolgens dwingt tot de meest liefdeloze, harde en gewelddadige neukpartij die ik me kan herinneren, moet herinneren.

Ook Jeffrey is geschokt, maar blijft kijken zoals ook ik blijf kijken. De man, die in de film Frank Booth heet, knipt in de blauwfluwelen peignoir die de vrouw, Dorothy Vallens genaamd, aan heeft. Dit is op zich al genoeg aanleiding voor de ontwarring van het raadsel, maar dat is verder ook niet werkelijk interessant. Interessanter is het moment dat Dorothy, als Frank voortdurend ‘fuck’-uitbrakend de deur weer uit is, Jeffrey ontdekt. Onder bedreiging van een mes dwingt ze hem zich uit te kleden en met haar te neuken (een beter woord is er niet voor). “Sla me”, zegt ze. “Nee, ik wil je helpen.” De arme jongen; hij zal er nooit overheen komen.

Terug bij Sandy beseft Jeffrey beduusd dat de wereld voortaan in tweeën gesplitst zal zijn. Sandy vraagt hem wanhopig: “I don’t know what you are; a detective or a pervert”. Dat weet hij zelf ook niet. Hij schrikt en walgt van zichzelf en zijn seksuele daden. Misschien is het goed te melden dat de film een happy-end heeft. De maniak blijkt Dorothy Vallens te chanteren. Het afgeknipte oor is van haar man, die samen met haar zoontje is gekidnapt. Om die twee in leven te houden, gehoorzaamt zij aan de waanzinnige bevelen van “de zieke en gevaarlijke man”. Er hebben nog meer mensen belang bij deze zaak, maar laat ik verder niet uitweiden over het verhaal. In deze film gaat het om de beelden. Beelden die ik dacht kwijt te zijn, maar die alleen even zijn weggestopt om op elk – door mij of de omstandigheden – gewenst moment weer op te duiken.

Direct na de film wist ik absoluut niet wat te zeggen als mensen me vroegen wat ik ervan vond. Ik kon ze uitleggen waarom ik nu dacht te begrijpen wat Huub Bals bedoelt met ‘cinematografisch’, maar meer kon ik niet opbrengen. Weer komt de vergelijking op met een nachtmerrie; als deze echt vreselijk is en je wakker wordt, kun je vaak alleen: “Ik had een nachtmerrie”, uitbrengen. Pas in de loop van de dag komen de beelden.

Als ik een beetje afstand neem – en nu mag het weer – deed de film me denken aan Un chien andalou van Buñuel en Dali. Daar werkt het doorsnijden van een oog net als hier het binnengaan van het oor: je komt terecht in een andere werkelijkheid vol wreedheden, seks, vervreemding en schoonheid. Het surrealisme – waar Un chien andalou de eerste filmische uiting van was – probeert het onderbewustzijn, zoals Freud dat beschreef, te verbeelden.

Wat ik hierboven geschreven heb, is werkelijk de neerslag van een eerste indruk. Die indruk is weliswaar heel diep, maar een nog te verse wond om nu te zeggen hoe hij eruit zal zien indien genezen. Als de film bij die tijd hier draait, zal ik graag bereid zijn om de wond weer open te rijten en de nachtmerrie opnieuw te beleven.