Angel’s Egg

Jagen op schaduwen

Angel’s Egg

Niet eerder was deze ongrijpbare, gruwelijk mooie animatiefilm, waarin een meisje door een verlaten wereld dwaalt met een ei, te zien in de Nederlandse bioscopen.

In the living room the voice-clock sang, ‘Tick-tock, seven o’clock, time to get up, time to get up, seven o’clock!’, as if it were afraid that nobody would.” In Ray Bradbury’s korte verhaal There Will Come Soft Rains (1950) is de mensheid ergens in de nabije toekomst in nucleaire rook opgegaan. Alleen de apparaten werken nog. De oven bakt nog steeds broodjes, robotmuizen ruimen rommel op die allang niet meer wordt gemaakt, het bad vult zich met water waar geen lichaam zich meer in wast. En buiten regent het.

Ook in Mamoru Oshii’s gerestaureerde animatiefilm Angel’s Egg (Tenshi no tamago, 1985) regent het vrijwel onophoudelijk en is de wereld gehuld in schemerdonker. Daardoorheen dwaalt een meisje met een ei, dat ze verborgen houdt onder haar jurk.

Die hele wereld lijkt een perpetuum mobile, gevangen in een eeuwige herhaling van zetten. Zo nu en dan rijzen industriële gevaartes op, in de straten verschijnen vissers – of misschien zijn het de geesten van vissers – die met harpoenen op de schaduwen van vissen jagen. Schaduwen die ze nooit zullen vangen en toch blijven ze hun speren afschieten, afketsend op de straatstenen.

Welke catastrofe deze wereld heeft getroffen, is een vraag die de film niet beantwoordt. Zoals deze film sowieso tot aan zijn laatste shot geen antwoorden biedt. Zeventig minuten lang dwalen we op de spookachtige tonen van componist Yoshihiro Kanno door een wereld die nauwelijks houvast biedt. Een wereld van dierenskeletten en gras dat vloeit als water, van afbrokkelende ruïnes en naar onpeilbare dieptes wentelende trappen. Van een klok die een tijd slaat die voor niemand meer loopt.

Die wereld is opgetrokken door kunstenaar Yoshitaka Amano. Zowel voor hem als voor Oshii lag de film aan het startpunt van hun carrière, maar een springplank was het niet. Hoewel positief ontvangen door critici, bleek de ongrijpbaarheid van Angel’s Egg een drempel voor vooral een westers publiek. Amano’s doorbraak kwam een paar jaar later alsnog met zijn artwork voor de game-franchise Final Fantasy, Oshii regisseerde in 1995 animeklassieker Ghost in the Shell. Mede die latere successen leidden tot een herwaardering van dit vroege werk en een restauratie onder toeziend oog van Oshii, die eerder dit jaar in Cannes in première ging.

Amano’s beelden voor Angel’s Egg hebben soms wat weg van capricci, schilderijen waarin architectuur naar het rijk van de fantasie is getrokken. De ruimtelijke dimensies volgen net niet helemaal de natuurwetten. De schaal is overweldigend, en tegelijk voelt alles te klein en benauwd. Buiten en binnen lijken soms van plaats te wisselen, zoals in het werk van de Italiaanse schilder Giovanni Battista Piranesi.

Het meisje ontmoet een jongeman die een groot kruisbeeld op zijn rug draagt. “Wie ben jij?”, vraagt ze hem herhaaldelijk. Nog zo’n vraag waar nooit echt een eenduidig antwoord op komt. Angel’s Egg is vergeven van christelijke symboliek. De film onthult die symbolen als lege hulzen, maar lijkt tegelijk te zeggen dat het geloof erin een noodzaak dient. Of in elk geval dat het verlies van elke vorm van geloof de mens tot een fatalistisch hoopje nihilisme maakt.

De belangrijkste tekst, in een film waarin verder vrijwel niet gesproken wordt, is een monoloog waarin de man het verhaal van de Ark van Noach vertelt. In het Bijbelverhaal behoedde de ark Noach en de dieren van een door God gezonden zondvloed. Net als in There Will Come Soft Rains rijst hier de indruk dat de mens de architect is van zijn eigen zondvloed. Maar zoeken naar een sluitende betekenis in deze film is als jagen op schaduwen.

In 1984 verfilmde Nazim Tulakhodzhayev het verhaal van Bradbury. Hij eindigde die korte animatiefilm met een vogel die tegen een raam opvliegt. Een verwijzing wellicht naar de duif die in het verhaal van Noach terugkeert bij de ark met een olijftakje in zijn snavel. Alleen is er hier geen mensheid om naar terug te keren, alleen de illusie van voortbestaan. “Misschien bestaan jij en ik en de vissen alleen in de herinnering van iemand die er niet meer is”, suggereert de man in Angel’s Egg. “Misschien bestaat wel niemand echt en regent het alleen buiten.”