An Elephant Sitting Still (Da xiang xi di er zuo)
Het verdriet van de wereld
De jonge Chinese filmmaker Hu Bo maakte één film in zijn leven. An Elephant Sitting Still is afscheidsbrief en klaaglied ineen. Een onbevreesd en eenzaam meesterwerk. Door Dana Linssen
Alles is eenzaam in An Elephant Sitting Still. Ergens tegen het einde van de film maakt iemand, niet de eerste persoon overigens in het bijna vier uur durende eendags-epos, een einde aan zijn leven. In het volgende shot zien we een oudere man met in zijn ene hand een biljartkeu en aan zijn andere hand zijn kleindochtertje het plein naar het station oversteken.
We hebben dan inmiddels lang genoeg opgetrokken met deze zestigjarige Wang Jin, en met de middelbare scholieren Wei Bu en Huang Ling die hij daar op dat station zal treffen, om te weten dat zij allemaal tot in diepste wezen eenzaam en alleen zijn. Maar is er een eenzamer moment denkbaar dan wanneer je net iemand in beeld een pistool tegen zijn kin hebt zien zetten, en dan buiten beeld het schot hebt horen vallen, en dan op de rug gefilmd een oudere man met in zijn ene hand een biljartkeu en aan zijn andere hand zijn kleindochtertje in de grauw vaagroze avondschemering het plein naar het station ziet oversteken?
Onbarmhartig toeval
Regisseur Hu Bo helpt ons aan het begin van An Elephant Sitting Still (Da xiang xi di er zuo) al een beetje op weg. In de eerste scène vertelt gangster Yu Chang zijn minnares over een circusolifant in het Binnen-Mongoolse Manzhouli die alleen nog maar stil zit. Hij eet niet meer en reageert nergens meer op. In al zijn onbeweeglijkheid is hij een grotere attractie dan ooit. Van heinde en verre komen de mensen om naar hem te kijken. Het is een verhaal dat intrigeert. Is het echt? Kan een olifant depressief zijn? Een olifant, dat Chinese symbool voor kracht en geluk en verstand? En hoe symbolisch moeten we dit verhaal eigenlijk opvatten? Is stasis of stagnatie een daad van wil? Het is alsof deze anekdote met een breed armgebaar het doek wegtrekt dat de film bedekt en zegt: ‘Kijk maar. An Elephant Sitting Still.’
Yu Chang is naast Wang Jin, Wei Bu en Huang Ling de vierde hoofdpersoon van de naar die olifant genoemde film. We volgen het viertal in wisselende constellaties gedurende een dag uit hun leven in het voormalige Noord-Chinese mijnwerkersstadje Shijiazhuang. Hun levens kruisen, maar niet, zoals in Amerikaanse mozaïekfilms, omdat er troost is te halen uit het toeval van hun ontmoetingen. Hun levens kruisen juist omdat het toeval geen erbarmen kent. Hun paden raken met elkaar vervlochten en ze moeten het er maar mee doen.
Gangster Yu Chang is de broer van de pestkoning van de school, die het met name op Wei Bu’s beste vriend Li Kai heeft voorzien. Huang Ling heeft een relatie met de schooldirecteur en Wang Jin dreigt door zijn zoon (die ook op de school onderwijst) naar een bejaardentehuis te worden verbannen. De school staat sowieso op de nominatie gesloten te worden, het is de slechtste school van de stad. Als je daarvan afkomt kun je alleen nog maar straatverkoper worden, houdt een van de docenten Wei Bu voor.
Niet dat de leraar er zelf nog iets over te zeggen heeft. Scholen worden gebouwd en scholen worden gesloten. Dat staat allemaal in het vijfjarenplan. Niemand in de grijze wijk vol troosteloze woontorens lijkt ook maar enige greep op het bestaan te hebben. Alles wordt ergens anders bepaald. Het sluiten van de school. Het verplaatsen van je baan. Voor je het weet wordt de hele buurt verhuisd. En zo rijgen de uren zich aaneen met alledaagsheden, drama en banaliteiten, maar allemaal in dezelfde modulaties van traagheid en onvermogen. Het ene lijden is niet groter dan het andere. Behalve eenzaam is An Elephant Sitting Still daardoor ook zo droef en moedeloos dat alles erdoor vertraagt.
Je zou kunnen zeggen dat de hoofdpersonen als die olifant zijn. Bijna tot stilstand gekomen. Uit wanhopig protest of uit stille onmacht. Maar je zou ook kunnen zeggen dat je als toeschouwer zelf die olifant bent. Doodstil kijk je naar deze levens. En kijken deze levens naar jou. Je laat je niet van de wijs brengen. En aan het einde gebeurt er een klein wonder. Heel klein. Eigenlijk onzichtbaar.
Kroniek van een aangekondigde dood
An Elephant Sitting Still is de eerste en enige film van Hu Bo (1988-2018). Kort na het voltooien van zijn film, en nog voor de première in het Forum van het filmfestival van Berlijn vorig jaar, maakte hij een einde aan zijn leven. Behalve Elephant liet hij een handvol kortfilms en een tweetal boeken na, waarvan er één ten grondslag lag aan dit speelfilmdebuut. Met die wetenschap zou je in Elephant een kroniek van een aangekondigde dood kunnen lezen, of een treurzang op een land zonder hoop. Want zo portretteert hij China. Het is een kritisch en onverschrokken beeld dat we uit meer Chinese films kennen, die van Jia Zhang-ke voorop. De ondergrondse ondertonen van het economische wonder.
Hu’s dood zal voor altijd verbonden blijven met de film. Net als het feit dat hij het naar verluidt aan de stok had met de financiers van de film, die hem veel te lang vonden. En dat hij tijdens het FIRST Training Camp van het Chinese Xining-festival les kreeg van Béla Tarr, die hij later als zijn ‘godfather’ zou omschrijven. Hoe groot de invloed van de Hongaarse filmmaker op Elephant precies was, laat zich lastig achterhalen. Feit is dat er wat betreft sfeer, gevoel en stijl veel overeenkomsten zijn met het werk van de regisseur van Sátántangó en Werckmeister harmóniák.
In een interview met het Amerikaanse Filmmaker Magazine vertelde cameraman Fan Chao hoe ze om budgettaire redenen tot een cinematografische noodgreep kwamen die behoorlijk aan de films van Béla Tarr doet denken. Omdat ze niet genoeg draaidagen hadden om van elke scène voldoende coverage te draaien, besloten ze uit te gaan van het principe: één scène, één take. Op een paar uitzonderingen na bevatten de scènes dus geen montage en cirkelt de steadicam om de personages heen, hen op de rug volgend terwijl ze door de straten van Shijiazhuang lopen, net zoals de personages in Sátántangó en Werckmeister harmóniák, wat de vaak wel tien minuten durende scènes beweeglijk houdt en geen moment voorspelbaar.
Sterker nog, je hoeft het in het begin niet eens door te hebben, omdat het feit dat levens wanhopig zijn niet hoeft te betekenen dat je niet in personages geïnteresseerd kunt raken. Waar gaan ze naartoe? Wat voor uitbarsting van onderdrukte emoties kunnen we daar nu weer verwachten? Elephant zit zo vol pijnlijke details dat die vier uur voorbijzweven, waarin het camerawerk een belangrijke rol speelt.
Ademende camera
Als we terugkeren naar de zelfmoord die de aanzet vormt tot laatste deel van de film, dan kunnen we de overgang tussen die twee scènes op verschillende manieren analyseren. In de zelfmoordscène blijft de daad zelf buiten beeld. Het is een van de weinige momenten dat er gesneden wordt naar een reactieshot. Melancholische gitaarmuziek smeedt de opeenvolgende beelden aaneen. In eerste instantie is het dus de montage – of beter: de contemplatieve ruimte tussen de beelden – die aan de gebeurtenissen betekenissen geeft. De onzichtbare dood. Een onbewogen gezicht. En dan een man en een kind op de rug. Het ontbreken van emotie in de film, roept emotie bij de toeschouwer op. Het ontbreken van schok, of verdriet, versterkt het gevoel van eenzaamheid. Want als er zelfs in het uur van je dood niemand is die z’n hand naar je uitstrekt, wat dan?
De steadicam wordt de hele film tamelijk beheerst gehanteerd, waardoor de kleine bewegingen discreet en organisch zijn. Niet de schokkerige, ademloze onrust van de handheld camera, maar een ademhaling. De noodgreep van Hu Bo en Fan Chao resulteert in een camera die met de personages is. In hun tempo. Op hun frequentie. En elke beweging gebeurt op het ritme van een natuurlijke ademhaling, en stokt als de gebeurtenissen stokken. De camera beweegt om de personages, en beweegt zo het perspectief. En wij kijken.
Opa loopt door. Op een gegeven moment zegt hij: “Je kunt overal heen gaan waar je wilt. Die keuze heb je. Maar er zal niets veranderen. Dat weet ik omdat ik mijn leven heb verkwist. Mooier kan ik het niet maken. Maar door niet te gaan leer je hier met jezelf te leven.”
Maar ze gaan toch.
En dan, in het licht van de koplampen van de bus op weg naar Manzhouli, gebeurt het. Het onzichtbare. Je zou kunnen zeggen dat het de olifant is die opstaat. Maar je weet het niet. Het kan ook iets anders zijn. Maar er is iets veranderd. Daarom is de film zelf ook een wonder. En heel misschien hoopvol.