Bont & blauw: Hollywoods liefde voor de ‘bad cop’

Dirty Harry

Politiefilms verheerlijken vaak het buitensporige geweld van hun hoofdpersonages. Het is een perverse omkering van de werkelijkheid, waarin machthebbers verbeeld worden als slachtoffers van de machtelozen. Nu protesten tegen dit onrecht wereldwijd steeds luider klinken, moeten filmmakers zichzelf eens goed in de ogen kijken.

Do you feel lucky, punk?” Dat zinnetje uit Dirty Harry (Don Siegel, 1971) is één van de beroemdste oneliners uit de Amerikaanse filmgeschiedenis. Ergens op dat erepodium naast “We’re gonna need a bigger boat”, “We’ll always have Paris” en “Frankly my dear, I don’t give a damn”. In Dirty Harry schiet rechercheur Harry Callahan (Clint Eastwood) onder de dekmantel van het geweldsmonopolie dat hem door de staat is verleend zijn wapen leeg op een voortvluchtige bankovervaller. Hij provoceert zijn slachtoffer door zich hardop af te vragen of zijn magnum .44 nog een kogel in de kamer heeft. Die provocatie maakte van Clint Eastwood een actiefilmicoon en werd een blauwdruk voor een hele reeks politiefilms met glorieus politiegeweld in de decennia die volgden. Dat zinnetje heeft zich diep in ons collectieve geheugen genesteld, bijna iedereen weet waar het vandaan komt. Bijna niemand herinnert zich dat de man op wie Harry’s wapen is gericht zwart is en op de grond ligt leeg te bloeden.

De moord op George Floyd stak eind mei in de Verenigde Staten opnieuw een lont in het kruitvat van racistisch politiegeweld. Het filmpje waarin een agent acht minuten lang geknield zat op Floyds nek ging de wereld rond en veroorzaakte een golf van protest tegen (extreem) machtsmisbruik van de mensen die de orde zouden moeten handhaven en zorg moeten dragen voor bescherming en veiligheid.

Ook in België en Nederland ontstonden protesten. Plotseling stond de dood van onder andere Tomy Holten en de negentienjarige Adil weer vol in de aandacht. Slogans zoals ‘no justice no peace‘ en ‘defund the police‘ stellen het sociale contract tussen de politie en de samenleving ter discussie. Anders gezegd: minderheden en andersdenkenden zijn al decennialang sceptisch over welke burgers de politie nou eigenlijk beschermt. Maar nu raken ook burgers die altijd buiten schot zijn gebleven aan het twijfelen: is er iets aan het rotten in het fundament van de rechtsstaat?

Als we de onwrikbare heldenstatus van de politie doortastend willen bevragen, dienen we ook een kritische blik te werpen op hoe de politie in films wordt verbeeld. Vooral in Hollywood-films blijken wetshandhavers overwegend een rechtvaardige autoriteit. Als er een paar corrupte, rotte appels tussen zitten, zijn er altijd wel collega’s die dat onrecht rechtzetten en als er excessief geweld wordt gebruikt dan krijgt dat in het verhaal vaak een morele rechtvaardiging. Maar het probleem ligt niet alleen bij de makers: onze behoefte aan spanning en sensatie wordt niet bevredigd door rechercheurs die alles volgens het boekje doen.

In werkelijkheid reageren we met gepaste morele verontwaardiging op door de staat gesanctioneerde wreedheden, maar in populaire films zijn soortgelijke scenario’s regelmatig een bron van spectaculair vermaak. Het romantiseren van politiegeweld en het minimaliseren van het leed dat erdoor wordt veroorzaakt zijn binnen de logica van de politiefilm twee kanten van dezelfde medaille. Dat figuren als Dirty Harry herinnerd worden als charismatische antihelden, en niet als de vertegenwoordigers van een repressief en racistisch getint politieapparaat, is symptomatisch voor een (beeld)cultuur die meer geïnteresseerd is in het bestraffen van misdaad dan in het begrijpen ervan.

Verhalen over heroïsche wethandshavers die buiten het boekje treden om ‘de straten schoon te vegen’ zijn een gevestigde waarde in Hollywood. Hoewel de eerste politie-shootout op film dateert uit 1912, in D.W. Griffiths The Muskateers of Pig Alley, werd de politiefilm pas na het invoeren van de Hollywood Production Code in de jaren dertig een zelfstandig genre. Het censuurorgaan verbood het legitimeren van misdaad en door misdadigers uitgeoefende geweldsdaden – een groot probleem voor de toenmalige trend aan gangsterfilms. Op geweld door wetshandhavers waren echter lossere restricties van toepassing. Het duurde niet lang voordat filmmakers een manier vonden om het geweld uit het gangstergenre voort te zetten, door simpelweg de rollen om te draaien en de wetshandhavers de helden van het verhaal te maken.

Hieruit kwam een reeks politiefilms voort waarin agenten als roekeloze maar heroïsche outsiders tekeergingen tegen de relschoppers en probleemgevallen van de samenleving. Dat James Cagney, bekend als brutale gangster in onder meer The Public Enemy (William A. Wellman, 1931), makkelijk opnieuw gecast kon worden als brute FBI-agent in “G” Men (William Keighley, 1935) toont hoe arbitrair de dubbele standaarden waren. En ook al lijken dit soort moraliserende regimes rond misdaad en straf misschien archaïsch, politiegeweld als moreel rechtvaardige kracht is nog altijd een overheersende ideologie in het hedendaagse film- en televisielandschap.

Licence to kill
Van Die Hard tot Lethal Weapon en van Robocop tot Batman: Hollywood houdt van ‘bad cops’ – figuren die de wet vertegenwoordigen, maar op bloederige wijze buiten de lijntjes kleuren om te doen wat noodzakelijk geacht wordt. Want de sterke arm van de wet reikt volgens deze films toch net ietsje verder als hij wordt bevrijd van verantwoording, bureaucratie of represailles. Wanneer een kritische politiechef of ombudspersoon in beeld komt, is dit dan ook vaak in de rol van pretbederver of obstakel voor de sacrale missie van de politieheld. Dat mechanismes van controle, supervisie en sanctie er nu juist zijn om burgers te beschermen wordt snel opzijgeschoven. Dat niet iedereen gelijk is voor de wet, is in dit soort films bijna vanzelfsprekend. Het lijkt door een groot deel van het publiek, vanuit basale wraakgevoelens maar ook geconditioneerd door een lange traditie van politiegeweld in films, bijna klakkeloos te worden aangenomen. Rot op met je eerlijke proces.

En mocht een rechercheur vanwege wangedrag toch worden geschorst, is het bijna vanzelfsprekend dat hij of zij het recht in eigen hand neemt en de jacht op een mogelijke dader voortzet. Het gebeurt in series als Law & Order en NCIS maar ook James Bond doet het in License to Kill (John Glen, 1989) nadat die ‘licentie om te doden’ wordt ingetrokken. Die vrijbrief om te doden, niet alleen van Bond maar van alle rechercheurs met een schijnbaar onfeilbaar moreel kompas, is dus niet het gevolg van functie en aanstelling, maar komt voort uit een door de film geconstrueerde heldenstatus.

In mijn onderzoek aan de Universiteit Gent werden 180 politiefilms en andere actiefilms uit meerdere decennia geanalyseerd. Daaruit bleek onder andere dat de helden in deze films meer moorden, executeren en folteren dan alle ‘schurken’ samen. Inbraken zonder huiszoekingsbevel of ondervragingen met een geweer tegen het voorhoofd: blijkbaar breekt nood altijd wet, zelfs voor de handhavers van die wetten. De gewelddadige handelingen van deze helden worden op zo’n manier in beeld gebracht dat de problematische aard ervan bedoezeld geraakt – grensoverschrijdend gedrag wordt afgedaan als noodzakelijk kwaad.

Het morele rookgordijn dat zulk geweld helpt rechtvaardigen, wordt door filmwetenschapper Jonna Eagle omschreven als ‘de mythe van de Amerikaanse antiheld’. We zien onze helden het liefst met een lichte beschadiging. Onze fascinatie voor roekeloze wetshandhavers als Dirty Harry en John McClaine  bestaat niet ondanks maar juist dankzij hun persoonlijke gebreken. De films kiezen het perspectief van deze personages om de kijker ervan te overtuigen dat zij welwillende individuen zijn, in plaats van botte instrumenten van een repressief politieapparaat. Zelfs racisme wordt in films als Street Kings (David Ayer, 2008) of de populaire reeks The Shield (2002-2008) teruggebracht tot iets waar we eerder medelijden mee moeten hebben dan moeten afkeuren. Dat de bron van dit racisme steevast ligt in de individuele beroepservaringen van de agent, en niet in een bredere politiecultuur, bevestigt dat deze films hun helden vooral als martelaars en niet als agressors beschouwen. Het is een perverse omkering waarin machthebbers verbeeld worden als slachtoffers van de machtelozen.

Cultuur van onbegrip
Een mogelijke oorzaak voor deze beeldvorming ligt bij de rol van de veiligheidsdiensten als adviserend orgaan bij film- en televisieproducties. Hollywood onderhoudt sterke banden met de politie, de CIA en de FBI. Films en series als Blue Bloods (2010-heden) en Mindhunter (2017-heden) hebben adviseurs uit het politiekorps in dienst om de verhalen extra authenticiteit te geven. Echte politieagenten komen opdragen als figuranten en veel producties zijn afhankelijk van de logistieke en administratieve steun van lokale politiediensten. De authenticiteit die dan ontstaat, is echter eenzijdig: de ervaringen, motivaties en getuigenissen van mensen die door de politie schade werd berokkend, worden slechts kort aangehoord, en in feite verdoezeld.

Dat politiediensten de kans krijgen om de koers van verhalen te bepalen en daarmee de verbeelding van zichzelf naar eigen inzicht te boetseren, is niks minder dan een bevestiging van bestaande machtsstructuren. De beeldvorming die uit deze onevenwichtige machtsrelaties naar voren komt, knijpt in feite onze verbeeldingskracht af. Het houdt een bredere cultuur van onbegrip omdat de verhalen van mensen die onder de laars van de wet verpletterd worden, niet verteld en dus niet gehoord worden.

Zoals James Baldwin al schreef: ‘De beschaafden hebben armzaligen gecreëerd, kil en doelmatig, en ze hebben geen enkele intentie de status quo te veranderen.’ Eerder dan misdaad te benaderen als deel van een complexe sociaal-politieke realiteit en als resultaat van bestaande machtsverhoudingen, wordt het begrepen als een ziekte waarvoor alleen geweld de remedie is. Het gevolg is dat slachtoffers van politiegeweld verworden tot onzichtbare levens binnen het zichzelf zalig verklarend discours van de wet. Door die levens een plek te geven in onze verbeelding en in de verhalen die we vertellen, kan er alsnog om hen gerouwd worden. Niet als schurk of tegenspeler van de politiemacht, maar als mensen van vlees en bloed.


Lennart Soberon is doctor in de communicatiewetenschappen aan de Universiteit Gent.