‘We zitten niet op ’n cinematografisch eiland’
Anderhalve week geleden presenteerde Bero Beyer, de nieuwe directeur van International Film Festival Rotterdam, zijn plannen voor de editie van 2016. In een uitgebreid interview licht hij nu zijn plannen toe. Een gesprek over kaders scheppen, de overlap tussen tv en cinema, grote geldprijzen, concurrentie met andere festivals en dromen.
Vorig jaar telde het IFFR-programma nog veertien verschillende secties. In 2016 is dat teruggebracht tot vier. Waarom is dat? En wat is het beoogde effect? ‘Binnen de veelvoud en rijkdom van Rotterdam was het soms lastig een weg vinden. Het was niet altijd duidelijk waarom een titel gekozen was, waarom die op zo’n groot podium getoond moest worden. We hebben daarom nu gekozen voor een hoofdordening, een eenvoudige basis. We moeten eerst versimpelen om de kernwaardes van het festival helder te krijgen; daarna kunnen we weer uitwaaieren. Het is een kwestie van omlijsten, inkaderen. Een filmfestival moet context geven. Wordt iets vertoond op een groot of een klein doek, voor honderd man of vijfhonderd, met of zonder de regisseur erbij die vooraf iets vertelt? Het maakt allemaal uit. Je moet ordenen. Er worden ongelooflijk veel films gemaakt, je kunt er slechts een deel van laten zien. Wij brengen deze films en wel hierom — dat duidelijk maken, dat is de rol van een festival.’
Al jarenlang klinkt de kritiek — onder meer verwoord door Neil Young van Indiewire — dat IFFR ’te veel, te groot en te weinig onderscheidend’ is geworden. In hoeverre is de nieuwe opzet daar een antwoord op? ‘Het zal moeten blijken of het er een antwoord op is, maar ik ben het niet per se oneens met die analyse. Aan de ene kant is het goed dat Rotterdam zoveel films presenteert dat je nog hongerig vertrekt. Maar als je daarmee je handschrift verwaarloost dan wordt het een brij. Zowel voor het publiek als mijzelf geldt: je moet het kunnen blijven volgen en begrijpen.
Ik maak me geen illusies dat ik bij de eerste editie al mijn visie geheel kan neerzetten. Dat is onmogelijk. Ik had natuurlijk het eerste jaar op de automatische piloot kunnen doen en me eerst inwerken. Maar daarvoor ben ik toch iets te eager. Onbezonnen wellicht. Ik wil toch een fundament neerzetten waar we op kunnen voortbouwen, een gevoel van waar we naartoe gaan. Anders ben ik zo meteen de ramen aan het verven terwijl de vloer nog gelegd moet worden.’
En wat zijn dan die kernwaarden die het raamwerk moeten vormen voor de festivalervaring? Of in ieder geval de belangrijkste? ‘De precieze benaming van de vier festivalpijlers heeft nog wat tijd nodig. Dit is een fragiel stadium, we moeten ze nog verder ontwikkelen. Daarom hebben we er ook nog geen titels opgeplakt.
Het belangrijkste is de verrijking van het cinematografisch landschap. Daarmee doel ik niet meteen op fresh, emerging, jong. Het gaat om films die iets presenteren wat je kent en die daar iets nieuws mee doen. En soms is iets wat nieuw lijkt helemaal niet zo nieuw vergeleken met wat eerder al is gedaan. Het is net als met het monteren van een film: zodra je scène achter scène zet, gebeurt er iets. Door onderdeel te worden van een programma wordt een film voorzien van contrast en reliëf, krijgt-ie een andere betekenis.’
Betekent de nieuwe opzet ook dat er minder films worden geprogrammeerd? ‘Niet per se. In de vorige edities zijn op dat vlak al slagen gemaakt. Het aantal titels is toen ingekrompen. Maar die hele discussie over aantallen vind ik eigenlijk niet interessant. Het gaat niet om meer of minder titels. Het gaat om de focus.’
Beïnvloedt de nieuwe structuur ook de manier van selecteren? ‘Ja, ronduit ja. En dat is het moeilijkste en tegelijk leukste dat er is. We moeten met alle programmeurs onderling afstemmen. Niemand kan het volledige filmaanbod overzien. Het gaat er dus om verhalen uit te wisselen. De werkwijze wordt anders. In plaats van programmeurs die ieder een eigen programma uitwerken, gaan we werken als op een redactie. Dat is tricky, zo’n eerste keer. Mensen moeten van hun eiland afkomen. Maar ik ben sowieso meer van bruggen dan van eilanden.’
In navolging van de festivals in onder andere Toronto en Chicago gaat ook IFFR aandacht besteden aan tv. Welke rol krijgen tv-producties binnen het festival? ‘Als filmfestival stel je jezelf constant vragen. Wat is film en wat niet? Wanneer krijgt tv cinematografische kwaliteiten en is het misschien geen tv meer maar film? Gaat het om de grootte van het scherm, de lengte? De laatste decennia is er op tv-gebied enorm veel gebeurd dat verrijkend en vernieuwend is — op het gebied van narratief, cameravoering, scenario. De opmerking "oh, het is bijna net zo goed als film" is totaal irrelevant geworden. Er is ook veel veranderd in de manier waarop we kijken naar film en tv. De tactiele ervaring van de bioscoop en die van de virtual community die naar een klein scherm kijkt, overlappen steeds meer. Vernieuwing in cinema komt vaak van buiten het grote doek en daar moeten we iets mee. Die vernieuwing kan ook komen uit de beeldende kunst, muziek of gaming. Die zijn allemaal van invloed op hoe we films bekijken en beleven. We zitten niet op een cinematografisch eiland.
Hoe we dat precies gaan vormgeven in het festival, is nog in ontwikkeling. Het moet in ieder geval passen bij de Rotterdamse angle: even de dingen op z’n kop zetten, erbuiten stappen.’
IFFR wil niet alleen zichtbaar en actief zijn gedurende die tien dagen in februari maar het hele jaar door. Hoe zie je dat voor je? ‘Rotterdam speelt verschillende rollen in de genesis van een film. Het Hubert Bals Fonds ondersteunt in een vroeg stadium, CineMart brengt projecten en mensen bij elkaar, en de vertoning op het festival is een vorm van distributie. Maar ook het leven van een film na het festival is deel van onze verantwoordelijkheid. Daarom vond ik de lancering van IFFR Live vorig jaar zo’n ballsy move. Een film op 40 locaties door Europa tegelijkertijd in première laten gaan: dat is boter bij de vis. Mijn droombeeld is dat IFFR slimme partnerships aangaat met andere festivals, sales agents en andere evenementen om het hele jaar door dit soort dingen te doen.
Het is voor veel films moeilijk een plek te bevechten. Het is nodig om daar kritieke massa voor te creëren, maar dan wel binnen een specifieke context en sfeer — ik vermijd het woord branding. Het festival kan een film zichtbaar maken, nog groter maken dan hij al is of als lanceerplatform dienen. Er valt nog een wereld te winnen in de manier van hoe we naar film kijken en film waarderen. Films afrekenen op bezoekcijfers en omzet doet geen recht aan de motivatie en intenties van de makers. Het is een krom waarderingssysteem.’
In de komende editie van IFFR zullen niet vijftien debuut- of tweede films strijden in de Hivos Tiger Awards Competitie, maar acht. Daarnaast zijn de drie gelijkwaardige prijzen van €15.000 vervangen door één hoofdprijs van €40.000 en een juryprijs van €10.000. Waarom is dat en wat is het beoogde effect? ‘Als je iets doet, dan moet je het goed doen. Er valt iets voor te zeggen om helemaal geen prijzen uit te reiken, dat was ook een optie. Maar wij hebben gekozen voor een scherpe selectie. Op die manier houden we de kwaliteit hoog. Die kwaliteit vieren we en spreken we onze waardering over uit. Daar staat dan ook een duidelijk geldbedrag tegenover. In plaats van drie aanmoedigingsprijzen hebben we één grote, vette prijs. En alle acht Tigers maken kans op die prijs; ook de nominatie op zich is veel waard.
De juryprijs is er voor de film die om een bepaald aspect bijzonder is. Wat dat is, laten we zo vrij mogelijk. Het kan een bijzonder script zijn, de productie of de montage.’
Is het verhoogde prijzengeld misschien ook te zien als een vorm van alternatieve financiering? Komt de prijs bijvoorbeeld met een bestedingsverplichting: te spenderen aan een nieuwe productie? ‘Nee, die verplichting is er niet. De realiteit is dat filmmakers sowieso al alles wat ze bezitten in hun film hebben gestopt. Wij willen onze waardering tonen. Dat neemt niet weg dat het idee van alternatieve financiering teruggrijpt op de rol van het festival als partner in verschillende stadia: financieren, vertonen, waarderen. Teveel filmmakers bedrijven een soort zelfcensuur; ze maken alleen de films waarvoor ze denken dat er een markt is. Door op de juiste manier te stimuleren kunnen we dat tegengaan. En dat begint met het uitspreken van je waardering voor goede films. Als die niet voor de hand liggende films geen prijzen krijgen, maak je de voorwaarden kapot waaronder die films überhaupt gemaakt kunnen worden.’
Ook het Toronto Film Festival, dat net is afgelopen, heeft haar prijzengeld verhoogd. Zo is er een nieuwe Toronto Platform Prize gekomen ter waarde van $25.000. Is dit een teken van onderlinge concurrentie tussen festivals, die allemaal proberen zoveel mogelijk belangrijke premières binnen te halen? ‘Concurrentie is alleen leuk als die productief is. Anders maakt het dingen kapot. Als Toronto een mooie film heeft die wij ook willen draaien dan doen we dat. Dan maar een Europese première in plaats van een wereldpremière. Ik ben meer voor samenwerking dan tegenwerking. Ik realiseer me dat dat misschien naïef klinkt. Maar als het jagen op premières ons doel wordt, dan maken we juist stuk wat we propageren: vriend zijn van de filmmakers en zorgen dat films zo goed mogelijk terechtkomen.’
Maar het aantal festivals dat zich tegenwoordig richt op eerste en tweede films — het specialisme van Rotterdam — is toegenomen. Zelfs Cannes programmeert steeds meer debuten. Hoe kan IFFR zich in dat veld nog onderscheiden? ‘Het is een beetje een rode draad in de geschiedenis van IFFR: Rotterdamse ideeën worden overgenomen. Dat geldt voor het Hubert Bals Fonds en CineMart en nu voor de aandacht voor jonge makers. Is dat erg? Nee.
Wel moeten we die strakke focus op eerste en tweede films misschien een beetje loslaten, kunnen we in de Tiger Competitie ook derde films toelaten. Je kunt je vertillen aan die nadruk op jonge makers van wie er maar een heel klein percentage ooit voorbij een tweede film komt. We moeten ons niet vastbijten in of iets een première is of debuutfilm. Het karakter van de film moet prevaleren.’
Wat moet dan de signatuur zijn van IFFR? Welke tagline zou je het festival meegeven? ‘Het festival van de verrijking. Bezoekers moeten hier een stukje van de wereld meemaken dat ze nog niet kenden. En dat gaat niet alleen om de nieuwste films, de jaaroogst als het ware. Het gaat om: hier heb je cinema en zo gaat het een stap verder. En dat mag best een beetje confronterend zijn. Dat je naar buiten komt met het gevoel: what the fuck heb ik nou weer gezien?’
IFFR heeft in het verleden programma’s als de lezingenreeks What (is) Cinema? en Exploding Cinema gehad, die reflecteerden op de rol en identiteit van cinema en filmfestivals. Welke plek krijgt die (zelf)reflexieve traditie in de komende edities? ‘Elk jaar moet je je afvragen: wat doen we en waar staan we voor? Daarom is het zo fijn dat we aan het begin van het jaar zitten. Er is dan nog de rust om even in te ademen, stil te staan, voordat de gekte van het jaar begint. In februari kun je nog bespiegelend bezig zijn, in de zomer is dat anders.’
Een andere datum — in het verleden vaak geopperd om niet middenin het Oscar-seizoen te vallen en gesandwicht te worden tussen Sundance en Berlijn — is dus geen optie? ‘Het is des Rotterdams om altijd alles te proberen. Maar nee, de datum bevalt me wel. Bovendien: de internationale festivalkalender zit prop- en propvol. Dat wij vlak na Sundance zitten, is niet erg. En als we met Berlijn een zodanig equilibrium kunnen bereiken dat de rode loper en de markt van Berlijn in evenwicht zijn met de sfeer van Rotterdam, dan wordt iedereen daar beter van.’
Heeft de nieuwe opzet van het festival consequenties voor de samenstelling van het festivalteam? ‘We hebben de Franse programmeur Léo Soesanto aangenomen voor het tv-aanbod. Voor programmeur Gertjan Zuilhof is deze editie zijn laatste. Maar verder zijn er geen veranderingen.
Er zijn steeds meer freelance programmeurs die als scouts voor verschillende festivals werken. Hun kennis en contacten met filmmakers hebben een absolute meerwaarde. Maar op hun keuzes moet je wel een zinnige redactie loslaten, ook om de eigen signatuur te behouden. Je hebt dus een goede mix nodig van freelancers en vaste krachten.’
En hoe zit het met de verhouding tussen artistiek en zakelijk directeur? Oftewel: wat is leidend: de inhoud of de financiën? ‘Ik ben naast artistiek ook algemeen directeur. Het artistieke moet altijd het primaat hebben. Dat gezegd hebbende: zonder Janneke [Starink, zakelijk directeur IFFR — ED] is er geen festival. De facto zijn wij gelijkwaardig maar de inhoud is leidend. Maar dat geldt ook voor het maken van een film. Je begint met een verhaal, niet met het geld. Daarna kan het nog alle kanten opgaan.’
Wanneer is voor jou IFFR 2016 een succes? ‘Het is mijn droom dat Rotterdam de eerste stap is in een positieve spiraal voor de waardering van het soort films waar wij voor staan. Dat bezoekers — en daarmee bedoel ik het algemene publiek maar ook de internationale pers en de professionals uit de industrie — uit Rotterdam vertrekken met het gevoel dat ze iets gezien hebben dat iets met ze gedaan heeft. Misschien dat het later pas relevant is.
Film verhoudt zich altijd tot het nu, het nu van het zien. Film is daarmee onderdeel van een dialoog. Maar juist omdat films over meerdere jaren gemaakt worden, met een vaak lange incubatietijd, ademen ze een sensibiliteit die de waan van de dag overstijgt. Ik zou willen dat de waardering voor die kracht groeit en dat wij daar aan kunnen bijdragen.’
Edo Dijksterhuis