Manoel de Oliveira, oudste regisseur ter wereld, overleden
Zijn eerste film dateert van 1931, vorig jaar maakte hij nog twee korte films en hij had nog plannen voor meer. Met zijn 106 jaar was Manoel de Oliveira de oudste nog actieve regisseur ter wereld. Gisteren overleed de Portugees. Zijn erfenis beslaat ruim zestig titels.
Het duurde tot de jaren tachtig, toen De Oliveira al in de zeventig was, voordat de Portugese filmmaker internationaal erkenning kreeg. In 1985 kreeg hij een Gouden Leeuw voor zijn oeuvre, en nog een keer in 2004. Die late doorbraak had grotendeels te maken met een zelf opgelegde werkpauze. Tijdens het fascistische Salazar-regime (1932-1974) wilde De Oliveira zich niet aanpassen aan de censuur en draaide hij enkel een paar documentaires. Verder vulde hij zijn tijd met het maken van port op het landgoed dat zijn vrouw had geërfd. Nadat hij eenmaal de tachtig was gepasseerd kwam zijn filmproductie eigenlijk pas goed op gang. Zelfs als honderdjarige maakte hij nog rustig een film per jaar.
Voor de hand lag het niet dat De Oliveira, die op 11 december 1908 werd geboren in Porto, het filmvak in zou gaan. Hij kwam uit een familie van industriëlen en rijke boeren, en was voorbestemd het familiebedrijf voort te zetten. Als tiener op kostschool koesterde hij de wens acteur te worden. Maar toen zijn vader voortijdig overleed, moest hij samen met zijn broers de nagelaten fabrieken bestieren. Film maken was eigenlijk iets wat hij tussendoor deed, naast andere dingen. Zoals bijvoorbeeld formule-1 rijden: in 1937 won hij de International Estoril Circuit Race.
Douro, Faina Fluvial uit 1931 was De Oliveira’s debuut, een stomme film over de rivier de Douro in het noorden van Portugal. Hierna volgde een reeks documentaires over uiteenlopende onderwerpen en bedrijfsfilms. In 1942 maakte hij zijn speelfilmdebuut met Aniki-Bóbó, een melodrama over straatkinderen in zijn geboortestad. Deze film viel slecht bij de fascisten en luidde zijn onproductieve periode in. Zeker nadat hij in 1963 O Acto de Primavera, een adaptatie van een 16de eeuws toneelstuk met een sterke anti-Salazar ondertoon, had afgeleverd, werd het werken hem moeilijk gemaakt.
De Oliveira’s grote bloeiperiode kwam na de Anjerrevolutie (1974), die ironisch genoeg ook het einde van het familiekapitaal betekende — linkse opstandelingen hadden de fabrieken bezet waarna ze al snel failliet gingen. In de jaren tachtig regisseerde hij onder andere Le Soulier de Satin (1985), een verfilming van Paul Claudels toneelstuk, en Os Canibais (1988), waarin duidelijk De Oliveira’s verwantschap aan het surrealisme van Buñuel is te zien. In de jaren negentig draaide hij met John Malkovich en Catherine Deneuve O Convento, een Faustiaanse versie van Indecent Proposal. Marcello Mastrioanni speelde zijn laatste rol voor de camera van de Portugees in Viagem ao Princípio do Mundo, als het alter ego van De Oliveira.
Ook na de eeuwwisseling werkte De Oliveira gestaag door. Zo regisseerde hij Je Rentre à la Maison (2001), Um Filme Falado (2003) en Belle Toujours (2003), een hommage aan en een soort sequel op Buñuels Belle de Jour. Zijn laatste speelfilm, Gebo et l’ombre, kwam uit in 2012 en ging in première op het filmfestival van Venetië. Twee jaar later ging op datzelfde festival zijn laatste korte film in première. We hebben echter nog minstens één De Oliviera-film tegoed. Zijn in 1982 gedraaide Visita ou Memórias e Confissoes hield hij in de kluis. De regisseur had per testament laten vastleggen dat die film pas na zijn dood vertoond mocht worden.
Edo Dijksterhuis