LIFF-directeur Alex­ander Mouret neemt af­scheid van zijn ‘speeltuin’

Van het vriendenclubje dat zestien jaar geleden het Leiden International Film Festival oprichtte is alleen directeur Alexander Mouret over. Maar hij stopt er nu ook mee en geeft het stokje door aan een nieuwe generatie. De Filmkrant blikt terug met hem.

“Uit het niets en niet gehinderd door enige kennis van zaken.” Zo kenschetst Alexander Mouret het begin van het Leiden International Film Festival. Het festival werd in 2006 opgezet als studenteninitiatief en viel eigenlijk niet op in de stroom verse festivals die ieder jaar weer de filmkalender vullen. Maar terwijl de meeste nieuwkomers na twee, drie edities weer werden opgedoekt, hield het LIFF vol. Sterker nog, het groeide uit tot een speler van nationaal formaat. Vanaf de achtste editie ging het aantal festivaldagen van zes naar tien en later naar elf, met een focus op Amerikaanse indie films werd een eigen niche aangeboord en om een goede stunt zat de organisatie nooit verlegen. Zo werd ooit het programma wereldkundig gemaakt met een LP, de verjaardag van ET gevierd in het bijzijn van astronaut André Kuijpers, Spring Breakers vertoond in een zwembad en een tijdelijk museum opgetuigd rondom Steven Seagal, martial arts-acteur uit het B-segment. Na de komende editie, die plaatsvindt van 28 oktober tot en met 7 november, moet het festival het doen zonder zijn oprichter. Mouret geeft het stokje door.

Waarom houd je ermee op? “Om het kort te zeggen: het werd tijd. Vers bloed is goed voor iedere organisatie en dus ook voor een festival. Ik heb ook het idee dat ik mijn persoonlijk plafond heb bereikt. Ik heb alles uitgeprobeerd wat ik kon verzinnen en ik wil niet zo iemand worden die bij ieder voorstel zegt: hebben we al geprobeerd, werkt niet.”

Wat laat je achter? “Het LIFF is ontstaan uit puur enthousiasme. We wilden een avondje films laten zien in een bioscoopzaal. Nu doen we dat elf dagen lang in alle bioscoopzalen van Leiden. Er staat een echte organisatie met een serieuze begroting. Het is allang niet meer iets voor gewoon erbij.”

Hoe heb je de groei van het LIFF zelf ervaren? “We hebben geen overhaaste stappen genomen, zijn altijd op natuurlijke wijze gegroeid. Het festival was een speeltuin om van alles uit te proberen en we hebben ook weer dingen laten gaan. In het begin hadden we bijvoorbeeld een competitie voor jonge Nederlandse filmmakers, de Hollandse Nieuwe met de IJzeren Haring Award. Daar bleek niet zoveel animo voor. Ook het programma met Japanse film en de horrornacht zijn gesneuveld. Maar daar is weer Nordic Watching, over Scandinavische film, bijgekomen en een programma als Bonkers, dat geheel gewijd is aan gestoorde films. De fondsen die wij aanschreven vonden dat soms wel moeilijk. Wat is jullie profiel dan?, vroegen ze ons. Nou ja, dat weten wij ook niet precies. Als je er een etiket op moet plakken dan is het ‘de betere publieksfilm met de laatste jaren een nadruk op Amerikaanse indies’. Het is een match tussen festival en soort film die als vanzelf is ontstaan.”

Wat heb je geleerd van al die experimenten? “Dat je altijd alles moet proberen, hoe raar het ook klinkt. Toen wij een Steven Seagal Museum begonnen, spraken mensen ons meewarig aan: jullie zijn toch een serieus festival? Waarom doe je dat? Maar we hebben nooit zoveel publiciteit gehad als toen. Dat was echt grappig. Maar we zijn ook heel lang doorgegaan met het draaien van Japanse klassiekers in het Sieboldhuis, ook al zaten er vaak maar tien mensen in de zaal. We deden het omdat we het zelf zo gaaf vonden. Dan moet je niet bang zijn dat het niet succesvol wordt. Veel filmmakers werken precies zo.”

Heb je het Nederlandse filmlandschap en jullie rol erin zien veranderen in de afgelopen zestien jaar? “Wij zijn eigenlijk altijd een eilandje gebleven. Wij komen niet uit de filmscene, hebben niet gestudeerd aan de filmacademie of iets dergelijks. Omdat we vrijwel niets doen met Nederlandse films hebben we redelijk vrij spel. Omgekeerd zijn distributeurs door de jaren heen wel meer naar ons gaan kijken. Na afloop van het festival worden alsnog rechten gekocht van films waar zij over twijfelden en waarvan wij ze in eerste instantie moesten overtuigen om naar Leiden te halen.”
“De belangrijkste ontwikkeling die wij hebben meegemaakt is de overschakeling van analoge filmvertoning naar digitaal. In het begin werkten we met 35mm-film die werd aangevoerd in blikken. Zo’n kopie moest dan bijvoorbeeld uit Rio de Janeiro komen en dan was het altijd spannend: komt-ie op tijd? Als-ie er dan was, bleken ze de verkeerde film te hebben opgestuurd. Moest je de zaal in: ‘Sorry mensen, ik weet dat jullie kwamen voor die Russische film maar het is een Spaanse geworden.’ Langzamerhand is alles digitaal geworden en dat maakt het leven een stuk gemakkelijker.”

Wat ga na je laatste LIFF-editie als directeur doen? “Helemaal niks meer met film. Ik werkte hiervoor ook al voor de Universiteit Leiden en organiseerde onder andere de Brave New World conferentie. Dit jaar komt daar de eerste editie bij van de ArtScienceWeek. Ik ga verder ook nog tentoonstellingen en evenementen organiseren waarin kunst en wetenschap met elkaar verbonden worden.”