Filmfonds kiest nieuwe koers
Het door bezuinigingen geteisterde Filmfonds heeft zijn Beleidsplan 2013-2016 ter goedkeuring aangeboden aan de staatssecretaris. Het Fonds kiest ervoor om minder films te ondersteunen en projecten meer op ondernemerschap te beoordelen. Adviescommissies maken plaats voor consulenten.
Vanaf 2013 gaan de beschikbare middelen van het Nederlands Filmfonds door bezuinigingen met een kwart omlaag. Tegelijkertijd krijgt het Fonds er nieuwe taken bij. Die omstandigheden hebben het Fonds ertoe gebracht om voor de komende vier jaar een nieuwe koers te kiezen. In het Beleidsplan 2013-2016, dat ter goedkeuring aan staatssecretaris Halbe Zijlstra is aangeboden, wordt een aantal ingrijpende hervormingen voorgesteld.
Minder en lagere bijdragen
Het belangrijkste gevolg van de bezuinigingen is dat het Filmfonds minder projecten kan ondersteunen. Waar het Fonds de afgelopen drie jaar gemiddeld 32 speelfilms per jaar ondersteunde met een realiseringsbijdrage, moeten dat er nu 25 worden, onderverdeeld in vijftien mainstream films en tien arthouse films. Onder die 25 titels moeten zeven jeugd- en familiefilms en één lange animatiefilm vallen. Het aantal ondersteunde documentaires wordt teruggebracht van gemiddeld 27 per jaar naar het streefaantal van negentien. Ook op korte animatie en experimentele film wordt bezuinigd.
Niet alleen het aantal films met een realiseringsbijdrage daalt, ook de omvang van de bijdragen neemt af. Het Filmfonds introduceert nieuwe maxima. Op basis van commercieel en artistiek succes van de makers in het verleden kunnen die maxima opgekrikt worden. Ook cofinanciering uit het buitenland wordt beloond met een hogere bijdrage. Het Filmfonds bezuinigt nadrukkelijk niet op ontwikkelingsbijdragen, die een relatief bescheiden onderdeel van het totale budget uitmaken. Omdat de lat voor aanvragen hoger komt te liggen, wil het Fonds producenten juist extra stimuleren om veel aandacht te besteden aan de ontwikkelingsfase.
Meer uit de markt halen
Het Filmfonds wil ingediende aanvragen de komende jaren meer gaan beoordelen op innovatief ondernemerschap. Van producenten wordt verwacht dat ze in hun plannen duidelijk maken hoe ze hun inkomsten uit de exploitatie gaan vergroten, hun kosten gaan drukken en nieuwe financieringsbronnen gaan aanboren. Het Fonds gaat meer letten op de plannen voor marketing en promotie, met name waar het gaat om sociale media. Het streven naar ondernemerschap heeft ook inhoudelijke consequenties: in onderwerp- en stijlkeuze moeten filmmakers laten zien dat ze ‘weten wat er speelt en dicht bij het publiek staan’.
Het Filmfonds doet daarnaast aanbevelingen op het gebied van wet- en regelgeving die ervoor moeten zorgen dat er meer geld uit de markt gehaald wordt. Het Fonds wijst erop dat het ‘eind’ van de keten — bioscopen, dvd-verkopers — een relatief groot deel van de opbrengsten uit exploitatie ontvangt. Dit geld wordt zelden geherinvesteerd in producties. Naar buitenlands voorbeeld wil het Fonds daarom heffingen innen op alle vormen van filmexploitatie. Vooruitlopend op deze maatregel zijn distributeurs en bioscoopexploitanten al om een hogere bijdrage gevraagd.
Reorganisatie
Het systeem waarin commissies van roulerende adviseurs over aanvragen adviseren, maakt in de plannen van het Filmfonds plaats voor een Scandinavisch model, waarin de aanvragen door individuele filmconsulenten worden beoordeeld. Zij worden voor een periode van maximaal vier jaar aangesteld. Op deze manier wil het Fonds de continuïteit en transparantie in de beoordeling vergroten een aanvragers een helder aanspreekpunt bieden. Het systeem met de consulenten bouwt voort op ervaringen die het Fonds de afgelopen jaren opdeed met de intendanten voor speelfilm en animatie.
Het Fonds maakt daarnaast een nieuwe onderdeling in drie programma’s voor ontwikkeling en productie van filmprojecten: Screen NL (grote producties van ervaren makers), New Screen NL (innovatie en experiment door nieuwe en ervaren makers) en Screen NL Plus (de voortzetting van de bestaande Suppletieregeling met een lager budget). Om de onderlinge concurrentie binnen de programma’s te bevorderen, komen er maximaal vier indiendata per jaar. Op die manier worden de ingediende plannen nadrukkelijker met elkaar vergeleken. Het wordt dringen in de stoelendans om de subsidies.
Erik Schumacher