Cannes blog 6: Een zwanenzang en zingende zielen
Als al het persoonlijke toch politiek is, gaat Michael Haneke’s Happy End dan over de ondergang van het avondland, via de strapatsen van de familie Laurent? Bruno Dumonts Jeannette, een musical over de jeugd van Jeanne d’Arc, is hoe dan ook een verhaal over de geboorte van het ochtendland.
Als Michael Haneke ooit een derde Palm wint — en het moet raar lopen als dat niet gebeurt — laat het dan niet met Happy End zijn. In zekere zin is Happy End tot nu toe de meest complete film in de competitie. Vlekkeloos geacteerd door onder meer Jean-Louis Trintignant, Isabelle Huppert en Mathieu Kassowitz, scherp, vernieuwend — dat Haneke een komedie in zich had, wist de Oostenrijker tot nu toe goed te verbergen — en actueel.
Het is de anti-Amour, de mordicus tegen. De donkere materie van Haneke’s vorige film, waarin twee mensen tot in de dood van elkaar hielden. Hier houdt niemand van elkaar. Dit is het huis dat door de liefde is verlaten.
Het behoort toe aan de familie Laurent, een verzameling broers en zussen en zonen en dochters die volstrekt van elkaar vervreemd zijn geraakt, geleid door een pater familias (Trintignant) die z’n dagen aan elkaar rijgt met zelfmoordpogingen en waarvan onduidelijk blijft of hij echt aan het dementeren is of meestal gewoon geen zin heeft om het gesteggel van z’n nageslacht aan te horen. Dat is een manier om het te zeggen. Het is tevens een verzameling psychopaten, etterbakken en narcisten en dan hebben we het niet alleen over de volwassenen. Al is de baby waarschijnlijk nog onschuldig.
Happy End is ook nog eens speels nostalgisch en dan bedoel ik dat Haneke vrolijk terug verwijst naar z’n eigen films. Een lang trackingshot van opa Georges in een rolstoel langs een drukke autoweg eindigend in een licht racistisch incident wijst terug naar Code Inconnu (2000). Een lang aangehouden shot op een bouwplaats — met een fantastisch visueel effect — herinnert aan het starende shot op het huis uit Caché (2005). Anti-Amour heb ik al genoemd. In opa’s zelfmoordpogingen, maar misschien ook wel in de morele ondergang van de hele familie, kun je Der siebente Kontinent herkennen. Het filmen met de telefoon waarmee de film opent, met een hoofdrol voor onder meer een hamster: Benny’s video (1992). De cellospeelster met een voorkeur voor BDSM: La pianiste (2001). Omdat Haneke dat eigenlijk zelden doet, verwijzen, voelt het bijna als een afscheid. Maar laten we niet te emotioneel worden.
Ik zie sinds gisteravond de jubelende oneliners over Twitter vliegen, maar het is makkelijk om van een Haneke te houden. Een beetje reserve past hier wel. Het probleem met de film is dat die de grandeur mist van Amour, Das Weise Band en Caché. Het gevoel dat je overmeesterd wordt. Haneke’s beheersing en formele meesterschap kent nauwelijks een gelijke onder contemporaine filmmakers maar thematisch blijft het hier allemaal net iets te particulier, te klein. Happy End is volgens sommigen een zwanenzang van het Europese continent, het huis dat we hier tussen het oosten en het westen met z’n allen hebben gebouwd en dat net als het huis van de Laurents van liefde verstoken is en moreel op drift is geraakt. Misschien past die vergelijking maar mij voelt het vergezocht. De wens als de vader van de gedachte.
Dumonts zingende zielen
Een andere Cannesganger die voor de verandering van tragedie naar komedie ging is Bruno Dumont. Al kun je van Dumont zeggen dat veel van z’n films altijd al een donkerkomische ondertoon hadden. Niet Camille Claudel 1915 trouwens. Die niet.
Ma loute was slapstick — een silly walk van iets meer dan twee uur en volgens flink wat critici niet veel meer dan dat — maar Jeannette is iets heel anders. Dat Dumont een musical in zich had, wist de Fransman tot nu toe goed te verbergen.
Nord Pas-de-Calais is blijkbaar een regio met uitstekende belastingvoordelen voor filmmakers want net als Haneke’s Happy End en Ma loute speelt Jeannette zich rond Calais af. Het is tevens het gebied waar Dumont woont en opgroeide en waar hij de meeste van z’n films opnam. Dus misschien is er helemaal geen belastingvoordeel.
Enfin, een musical dus. Gebaseerd op twee teksten van de 20ste eeuwse dichter en essayist Charles Péguy over Jeanne d’Arc, de godsvruchtige jonge vrouw die de Engelsen anno 1425 uit Orléans verdreef, later van travestie werd beschuldigd en weer zes eeuwen jaar later heilig werd verklaard. Het kan verkeren. Haar feestdag wordt gevierd op 30 mei.
Dumont verfilmde Péguy’s teksten als een komische en klunzige musical, op de tonen van electro-popper Igorrr. Om het musicalgenre een beetje te plagen gebruiken mensen wel eens de uitdrukking dat personages ‘om de haverklap in zingen uitbarsten’. Nergens past die uitdrukking beter dan Jeannette. Knipper met je ogen en Jeanne of een passerend visioen zet zingend een nieuw gebed in en niet altijd met de zuiverste stem. De choreografie is hilarisch. Iets in de trant van je eerste musical op de lagere school.
De keuze om het hele verhaal in dezelfde duinpan te laten spelen is zonder meer Dumontesk. Eerst verschijnt een jonge Jeanne, die gezien haar leeftijd behoorlijk serieuze vragen heeft voor de god die ze niet kan zien, en dingen zingt als "U koninkrijk is zo ver weg" en "Er is niets, er is nooit iets". De oudere Jeanne, denk een jaar of vijftien, zestien, is nog vastberadener. Dumont volgt haar tot het moment dat ze het ouderlijk huis verlaat, een krib die veel weg heeft van Frodo Baggins’ hol in de Shire.
Het idee om Péguy’s teksten op ironische, klunzige wijze te verfilmen — de slapstick is nooit ver weg — is spot on, precies goed. Van alle soort-van heiligen die Dumont portretteerde, zoals in La vie de Jésus, Hors Satan, Camille Claudel 1915, Hadewijch en nu Jeannette, sommige iets meer ad hoc heilige dan andere, komt Jeanne er nog het beste van af. Ze is tenslotte een nationaal symbool. De moeder van de natie, zou je kunnen zeggen, zonder wie Frankrijk misschien gewoon een provincie van Engeland zou zijn.
Ronald Rovers