Als enige doorstaan bioscopen crisis relatief goed
Alle sectoren van de cultuur hebben te lijden onder de al vijf jaar voortdurende crisis: bezoekcijfers zakken in en inkomsten lopen terug. Alleen bioscopen blijven buiten schot en weten zelfs enige groei te realiseren. Dit blijkt uit zowel Europees als Nederlands onderzoek dat deze maand gepresenteerd is.
De Special Eurobarometer over Cultural Access and Participation van de Europese Commissie is niet bepaald opwekkende lectuur. Tussen 2007 en 2013 is de cultuurconsumptie in de 27 EU-lidstaten en Kroatië over de hele linie in elkaar gezakt. Behalve dan het bioscoopbezoek. Op de vraag welke culturele activiteit in de afgelopen twaalf maanden was ondernomen beantwoordde 52% van de 26.563 respondenten ‘naar de film geweest’. Dat is een groei van één procent.
Misschien klinkt dat als een bescheiden wapenfeit, maar bioscopen mogen blij zijn met dit resultaat. De bezoekcijfers voor theater hollen bijvoorbeeld achteruit: slechts 28% van de Europeanen nam afgelopen jaar de moeite er heen te gaan. Ballet en opera scoorden zelfs nog slechter: 18%. De waarden zijn overigens niet gelijkmatig verdeeld over het continent. Traditiegetrouw is de cultuurparticipatie in het noorden en westen van Europa hoger dan in het zuiden en oosten.
Hoewel Nederland in de Europese top-3 zit wat betreft het stillen van culturele honger, zijn ook in ons land de effecten van de crisis voelbaar. Uit de vuistdikke OCW-uitgave Cultuur in beeld, die vooral inzoomt op 2012 maar de cijfers in veel gevallen in een historisch perspectief zet, blijkt ook dat het bereik van alle cultuurvormen is gedaald — met uitzondering van Rijksgesubsidieerde musea (een groei van 7,6% tussen 2008 en 2012) en bioscopen (6,7% groei in dezelfde periode). De vraag naar culturele activiteiten in het afgelopen jaar leverde in 2004 nog 55% bioscoopbezoekers op, maar dat aandeel is acht jaar later gestegen tot 61%.
Het succes van de bioscopen is voor een deel op het conto te schrijven van de Nederlandse filmindustrie. Die heeft namelijk een behoorlijke groei doorgemaakt. Het aandeel bezoekers voor Nederlandse films ging van 11,3% in 2004 naar 16,3% in 2012. De totale recette groeiden in die periode met een factor 3: van 11,15 miljoen euro tot 37,3 miljoen euro. Er moet hier wel bij worden aangetekend dat er een knik zit in de grafiek over die acht jaar. Tussen 2005 en 2008 kromp het Nederlandse aanbod in de bioscoop met 8,4% om de daarop volgende vier jaar met 12,5% te groeien. Ook in het buitenland was er interesse voor Nederlandse film: de sector is goed voor 16,1% van de culturele export en moet daarmee alleen de popmuziek (house) voor zich dulden.
De belangrijkste reden voor de recessiebestendigheid van het bioscoopkaartje is de relatief lage prijs. Daarbij is die prijs ook niet exorbitant gestegen. In de zeven jaar voorafgaand aan 2012 ging de prijs jaarlijks met 1,1% omhoog — dat is minder dan de inflatiecorrectie. Alleen kaartjes voor IMAX- en 3D-voorstellingen zijn beduidend duurder, maar dat blijkt hoegenaamd geen drempel op te werpen voor bioscoopbezoek.
Het enige punt waarop de filmsector een minnetje scoort, is de actieve (amateur)beoefening. In Europees verband ging het aandeel camerafanaten (hetzij film of fotografie) in een paar jaar tijd van 27% naar 12%. In ons land was de krimp wat minder dramatisch, maar niettemin ook aanzienlijk. Keek vier jaar geleden nog 52% van de bevolking af en toe door een lens, afgelopen jaar was dat nog maar 41%.
Edo Dijksterhuis