René Hazekamp (1962 – 2024)

Een benijdenswaardige estheet

René Hazekamp

In de nacht van 7 op 8 december overleed regisseur en editor René Hazekamp thuis in Rotterdam. Hij werd 62 jaar. Programmamaker en regisseur David Kleijwegt deelt zijn herinneringen aan een compromisloze filmmaker met een scherpe tong.

Ik leerde René kennen nadat ik de eindredactie van Lola da musica, in de jaren negentig het popprogramma van de VPRO, van Bram van Splunteren had overgenomen. Ik had het idee opgevat om popjournalisten – destijds was ik er zelf een – te koppelen aan regisseurs met veel affiniteit voor cultuur en op die manier popkennis te combineren met een gevoel voor beeld en montage. Zo kwamen onder anderen Sarah Vos en Ulrike Helmer de gelederen versterken. En René Hazekamp.

René had film gestudeerd in Brussel en eerder naam gemaakt met dansfilms. Na zijn opleiding was hij neergestreken in Rotterdam, waar ik hem weleens had zien rondstruinen. Een ongewone, ietwat mysterieuze verschijning. Als kind was hij ernstig verbrand, wat zijn uiterlijk blijvend had getekend. Met niet zelden een hoed op en altijd goed gekleed maakte hij op mij een dandy-achtige indruk.

Ik herinner me nog hoe ik René ­– die er andere openingstijden op na hield dan de burgerman die ik in vergelijking met hem was – een keer om een uur of half vier ’s nachts zijn entree in een bedompte kroeg zag maken. Ik meen dat hij een glas whisky in de ene hand had en in de andere een Spaanse schone, die blinkend zwart haar had en geheel was uitgedost in de wulpse kledij van een flamencodanseres. Ze zeiden geen woord. Niet tegen elkaar, niet tegen omstanders.

Het kan ook zijn dat ik het alleen maar heb gedroomd.

Omdat we allebei in Rotterdam woonden, reisden we vaak samen naar huis terug na een Lola da musica-vergadering. Vaste prik was dat hij me in de trein of de auto uitgebreid vertelde hoeveel onzin ik nu weer had lopen verkondigen tijdens het overleg. Toen wist ik al: als iets rood was, schepte René er veel genoegen in te beweren dat het toch echt groen moest zijn. Maar hij had meer dan eens gewoon gelijk. Ik heb veel van hem opgestoken, van zijn manier van kijken, zijn wijze van redeneren.

René Hazekamp regisseerde vele uitzendingen van Lola da musica, van afleveringen over Zen Guerrilla en The The tot de Nederlandse band The Ex op avontuur in Ethiopië. In zijn beste bijdragen trof je net zulke mooie, vaak door het leven getekende individuen aan als hijzelf. Soulzanger en predikant Solomon Burke, die zijn dollarbiljetten besprenkelde met parfum, alvorens ze uit te delen aan zijn kerkgemeenschap. Rock ’n roll-cultfiguur Andre Williams, die zich tijdens een telefoongesprek met zijn platenmaatschappij (of manager, daar wil ik vanaf zijn) zo kwaad maakte dat hij zijn kunstgebit verloor, uitroepend: “It’s my quarter!” Of die tocht langs oude, in de damp van de Mississippi-delta verscholen bluesmuzikanten als T-Model Ford en R.L. Burnside, die door het hippe platenlabel Fat Possum plotseling weer in de schijnwerpers waren gezet. René Hazekamp filmde ze allemaal met feilloze precisie, oog voor detail en gemeende compassie.

Nadat Lola da musica in 2004 stopte, verwaterde ons contact. Dat werd pas hernieuwd toen René ging werken aan een documentaire onder eigen naam. Hij had gehoord dat het heel slecht ging met Spijker, een in het centrum van Rotterdam bekende en beruchte zwerver. Spijker was te luid, te bemoeizuchtig en had geen enkel gevoel voor het moment waarop hij ergens niet meer welkom was. Allemaal redenen om met een boog om hem heen te lopen. Maar niet voor René, die hem jaren eerder de hoofdrol had gegeven in een van zijn dansfilms. En nu had hij gehoord dat Spijker een eenzame dood dreigde te sterven. Op eigen houtje besloot René hem te filmen. Spijker krabbelde langzaam op en bracht René in contact met anderen zoals hij, mensen die nergens meer een rol van betekenis in de maatschappij konden spelen. René wilde dat ik af en toe meekeek met de montage van deze film, die in 2012 onder de titel De onplaatsbaren op IDFA in première ging.

Tijdens de première in Tuschinski hield Spijker het geheel in stijl al na een kwartier voor gezien, om luidruchtig een biertje aan de bar te bestellen.

Er volgden meer documentaires, waarbij ik meekeek. Mijn bewondering groeide alleen maar voor deze man, die nooit een gevestigde naam in de filmwereld is geworden maar in mijn optiek een zeer te benijden estheet was. Een estheet is niet iemand die de schoonheid opzoekt, kon ik concluderen uit zijn werk. Een estheet is iemand die zijn gevoel voor schoonheid helder kan definiëren en daar niet van afwijkt, ook al botst het volledig met de meer gangbare definities van het begrip. Iemand voor wie het het fundament is waarop alles steunt. Bij René betekende dat: weg met alle overbodige franje, weg met alle clichés. Dit is hoe ik het doe, en niet anders.

Zijn laatste documentaire die ik in de montage zag, was Gangway to a Future. Daarin verenigde hij zijn andere werk, dat van kok op de wilde vaart, met het filmen. Een boot vol idealisten en in nautisch opzicht goedbedoelende amateurs was halsoverkop vanuit Rotterdam vertrokken om vluchtelingen in de Middellandse Zee te helpen de oversteek veilig te maken, en hij voer mee. De missie ging op veel manieren mis, maar René wist haar vast te leggen, ondanks de voortdurende roep om een warme maaltijd op gezette tijden, ook toen er op het hoogtepunt van de reis tientallen vluchtelingen aan boord moesten worden gehesen.

Iets langer dan een jaar geleden ontving ik weer eens een email van René. “Hey David. Omdat jij hopelijk beter de weg weet dan ik, de vraag is of je iemand bij de VPRO of zo weet naar wie ik een idee voor een korte docu zou kunnen zenden?” Ik wist diverse iemanden, natuurlijk, maar onder meer door wisselingen van de wacht op de documentaire-afdeling van de VPRO leidde het tot niets. Op een dag aan de telefoon zei hij me terloops dat hij kanker had en dat hij feitelijk uitbehandeld was. “Dat had ik je eerder al verteld, toch?”

Nee, dat had ‘ie niet. Ik had hem in de tussentijd alleen gezien bij premières van mijn films; niet het moment om te vertellen van een verschrikkelijke ziekte. Overigens had hij ze zonder uitzondering ‘slecht’ gevonden, die films van mij, maar dit terzijde. Als ik de kans had gehad er dieper op in te gaan met hem, had hij ongetwijfeld steekhoudende argumenten gehad waarom ze niet deugden. Daar kon ik op rekenen bij René.

Sinds ik wist dat hij ziek was, spraken we regelmatig af in Rotterdam, waar ik toch beroepshalve of anderzijds weleens moest zijn. Praten over zijn ziekte en de fatale gevolgen ervan bleek moeilijk. Boezemvrienden kon je ons niet noemen. Zover ik me kan herinneren ben ik nooit bij hem thuis geweest. Maar ik kende hem goed genoeg om de signalen op te merken als iets hem pijnlijk trof. Als de ziekte en de (doorgaans zinloze) behandeling voorbijkwamen in de conversatie, werden zijn ogen rood en vochtig. Dat dacht ik althans te zien. Het kan ook zijn dat ik gewoon niet het lef had om verder te vragen. Het resultaat was in elk geval hetzelfde: snel werd er op een ander onderwerp overgegaan.

Dat onderwerp was eigenlijk altijd hetzelfde ­– werk. Ik vertelde over projecten waarmee ik bezig was. Samen bespraken we mogelijke uitgangspunten. Hoe ik het aan kon pakken. We hadden het over een serie die ik van plan ben te maken over Rotterdam-Zuid, de plek waar ik vandaan kom. En vooral over de documentaire die het afgelopen jaar steeds meer vorm begon aan te nemen: Strijdmakker, een archieffilm over Boeken-presentator Wim Brands, die in april 2016 zelfmoord pleegde. Ergens in een van die gesprekken dacht ik: als René toch al mijn documentaires klote vindt, kan hij dan geen coach van me worden voor Strijdmakker? Zodat ik nog wat aan zijn kritiek heb?

En zo geschiedde.

Toen ik de documentaire eindelijk aan hem durfde te vertonen, was hij al niet meer in staat naar de montage te komen, die in Amsterdam plaatshad. De editor van Strijdmakker en ik togen, al behoorlijk tevreden met wat we hadden gemaakt, naar Rotterdam richting zijn kantoor vlakbij Centraal Station. Om daar een vriendelijke edoch zeer goed gerichte trap tegen ons beider makerskonten te krijgen. Zonder ons basisidee geweld aan te doen werden we onthaald op een college waarbij elke dubieuze snit, elke matig beredeneerde keuze werd beoordeeld en behandeld.

Na afloop was René bekaf, dat zagen we allebei. Maar hij vond het ook ‘geweldig’ dat hij het kon doen, coach zijn voor deze film. Toen we buiten stonden zei de editor, die René nog niet kende: “Zo, dit is een echte.”

Van een volgende gezamenlijke viewing is het niet meer gekomen. Hij keek thuis mee met versies die we hem stuurden, als het kon. Zijn opmerkingen werden steeds positiever. “Ik geloof dat het erg bijzonder gaat worden”, schreef hij naar aanleiding van versie drie. Zondag 24 november: “Het begint jaloersmakend goed te worden.” De dagen daarna volgden nog enkele inhoudelijke opmerkingen. Altijd sneden ze hout.

Kort daarna werd ik gebeld door een gemeenschappelijke vriend, cameraman Benito Strangio. Hij had een verzoek, namens de dierbaarste vrienden van René, die zich op dat moment om hem bekommerden. Of ik hem zou kunnen zeggen dat de film over Wim Brands af is. Volgens hen had hij zich namelijk zo vereenzelvigd met het filmproject dat hij niet wilde sterven voordat de documentaire was voltooid. Benito vertelde me dat René het beschouwde als “de beste film die hij nooit had gemaakt.”

Ik wilde niet liegen tegen René. Strijdmakker moest in mijn optiek echt wat meer af zijn voordat ik dit bericht kon sturen. En dan moest ik nog steeds de juiste woorden vinden. Ik schreef: “Ha René. Het gaat uitstekend met de film over Wim. Afgelopen week heeft de omroep gekeken, en die is heel enthousiast. Wij zijn dat ook, al vind ik het moeilijk er zulke woorden aan te geven. Het komt in elk geval werkelijk in de buurt van wat ik wil vertellen over Wim. Deze week zetten Thomas en ik de puntjes op de i. Het zetje dat je gaf (beter nog: zet) heeft enorm geholpen de film op de juiste koers te krijgen, veel dank nog daarvoor. Als je nog behoefte hebt om de laatste versie te bekijken, laat het maar weten dan stuur ik ‘m.”

Een paar uur later ontving ik een enthousiast: “Ja!”

Ik wist dat hij vrijwel alleen nog maar in bed lag. Het lijkt me sterk dat hij die laatste versie nog heeft gekeken. Hij had er simpelweg de kracht er niet meer voor.

Een dag later was ik dan toch bij hem thuis – voor het eerst. Om afscheid te nemen, al weet je zoiets op dat moment nooit helemaal zeker. Ik heb hem nog gezien en kort met hem gesproken. Ik heb in de armen van Benito bij zijn bed gestaan, en hij in de mijne. Ik heb met een aantal van zijn beste vrienden gesproken, mensen die ik voor die dag helemaal niet kende. Die indrukken die ik daar heb opgedaan, zal ik altijd bij me dragen. Ze zijn indringend en veelbetekenend, maar ik houd ze voor mezelf.

Het enige wat de buitenwereld moet weten is dit: René Hazekamp, dat was een echte.


David Kleijwegt (1965, Rotterdam) is regisseur, eindredacteur en publicist. Onder de documentaires die hij maakte zijn Mister Soul: A Story about Donny Hathaway (2020) en JC (2022), een archieffilm over Johan Cruijff.