Jan Heijs (1952-2006)
Bruggenbouwer tussen wolven en slangen

Jan Heijs (foto André Bakker)
Jan Heijs was oprichter, uitgever en lange tijd hoofdredacteur van de Filmkrant. Op 22 februari van dit jaar overleed hij. Hans Beerekamp, redacteur van NRC Handelsblad, herdenkt Jan Heijs, die zeurpieten met de koppen tegen elkaar kon laten slaan en vijanden met elkaar kon laten praten.
Film, Kapitaal en Politiek heette de doctoraalscriptie van Jan Heijs, waarmee hij zijn studie politicologie en communicatie aan de VU afrondde. Hij heeft er honderden exemplaren van verkocht, zelf gestencild, van een rood kaftje en zwart plakband op de rug voorzien. Zo’n titel, daar was vraag naar in 1976. Hij is van dezelfde jaargang als ik: 1952. We zaten allebei in de studentenbeweging, werden later halfhartig lid van de CPN, wilden de wereld veranderen — vooral de wat benepen en kleine wereld van onze ouders — en vonden dat je daarvoor concrete stappen moest zetten in de machtsvorming. Maar we hielden ook allebei meer van film dan van de revolutie, al was onze erfenis uit deze periode onder meer een nuchtere, gedisciplineerde en no-nonsense-werkattitude.
Op 22 februari van dit jaar overleed Jan aan longkanker. Een paar dagen daarvoor had hij nog krantenknipsels op de redactie van de Filmkrant in ordners gestopt. Toen zijn longarts hem honderd procent afkeurde en zei dat hij vooral alleen nog maar moest doen wat hij leuk vond, ging hij stug door met werken — voor, over en aan film. Dat vond hij immers het leukst.
Jan liep op bier en shag. Nooit wijn, nooit whisky, nooit drugs, nooit sigaren (zelfs niet in zijn geliefde Cuba). De koers was recht vooruit: geen flauwekul, geen rotgeintjes, geen intriges, weinig vijanden. Loyaal tot op het bot, zelfs als hij eigenlijk allang uitgekeken was op een persoon of een instelling. Want weglopen, dat doe je niet zomaar.
Ik kende Jan heel lang, maar niet erg goed. We waren bondgenoten, bentgenoten, lotgenoten. Ik miste zijn begrafenis, omdat ik die middag een longfoto moest laten maken in het VU-ziekenhuis, een voor de poorten van de wachtlijsthel weggesleepte CT-scan. Het bleek loos alarm: een schaduw en geen tumor. Ik had geluk. Afscheid van Jan had ik al eerder genomen.
Op 18 maart 2005, elf maanden voor zijn dood, praatten we twee en een half uur bij hem thuis in Alkmaar. Een camera legde vast hoe hij me vertelde wat hij zoal had gedaan tot dan toe. Een paar maanden later stuurde hij me een dvd van het ruwe videomateriaal, keurig gerubriceerd in hoofdstukjes: Skrien, Filmkrant, Jura Film, commissies en beleid, productie. Die dvd moet nog maar eens vertoond gaan worden, later. De historie van film in Nederland tussen 1970 en 2006 zou er heel anders hebben uitgezien zonder Jan, denk ik. De politiek werd steeds minder belangrijk, het kapitaal dat hij voor de filmwereld verwierf bestond uit een aantal door hem geïnspireerde, gefaciliteerde en beheerde initiatieven.
Kerstbomen
Jan Louwe Heijs werd geboren in Groningen, in een gezin van gereformeerde ‘kleine luyden’. Hij groeide op in Bennebroek, waar zijn vader klusjes deed voor een psychiatrische inrichting. Op zijn zestiende schreef Jan gemeenteraadsverslagen voor de Bennebroeker Courant, want hij was geïnteresseerd in politiek en in vernieuwing. Een bezoek aan de plaatselijke afdeling van D66 deed zijn ouders geen plezier. Ook Jans filmliefde, aangewakkerd door zijn docent Nederlands, dr. H.S. Visscher, stond niet in hoog aanzien in gereformeerd Nederland; Trouw publiceerde nog maar sinds een paar jaar filmrecensies. Jan haalde kerstbomen op om van de opbrengst bioscoopkaartjes te kunnen kopen.
In Amsterdam ging hij zelf kaartjes scheuren, bij de vertoningen van het Filmmuseum in het Stedelijk. Zijn stage liep hij in Berlijn, bij het Internationales Forum des jungen Films van Ulrich Gregor. Op een dag in 1974 stapten daar drie Nederlanders binnen: Volkskrant-criticus Bob Bertina, festivaldirecteur Huub Bals en zijn medeprogrammeur Frank Visbeen. Ze waren aangenaam verrast een jonge landgenoot aan te treffen in de staf van de bewonderde Gregor, die overigens jaren later ook de nu wereldberoemde sales agent Wouter Barendrecht als stagiair begroette.
Op 2 januari 1975 mocht Jan beginnen bij Bals, die drie jaar eerder met het Rotterdamse filmfestival, toen nog Film International, gestart was. Hij deed er van alles, van affiches plakken tot later catalogi en dagkranten maken. In 1980 ging Bals Kriterion in Amsterdam door het jaar heen programmeren. Jan, die inmiddels ook redacteur van Skrien was en beroemdheden als Andrzej Wajda en Frederick Wiseman interviewde voor De Groene (hij lokte ze naar de woonboot op de Amstel van mede-interviewer Aafke Steenhuis), ging de Kriterion-Filmkrant maken, samen met de bevriende vormgever Henk Rabbers. Die had hij leren kennen in de CPN-afdeling Indische Buurt, waar de Rietveld-student met heel lang rood haar elke zaterdag op de hoek van de Javastraat De Waarheid colporteerde, met, in de woorden van Jan, een te treurig gezicht om veel te kunnen verkopen.
Fuurland
Huub Bals’ imperium breidde zich uit en een jaar later had hij ook theaters in Den Haag en Rotterdam. De naam Kriterion verdween uit de kop en in maart 1981 verscheen de eerste Filmkrant. Jan, Henk en een derde vriend, Willem Oosterbeek, die snel uit beeld zou raken, brachten de Filmkrant onder in een eigen stichting en bedachten dat de exploitatie rond zou moeten kunnen draaien op advertenties en een bijdrage van filmhuizen en arthouses, in ruil voor publicatie van hun programmering. De krant moest namelijk gratis zijn voor de lezers.
De stichting droeg de merkwaardige naam Fuurland, omdat een paar jaar eerder Jan en Henk de Zwitserse lowbudgetfilm van Clemens Klopfenstein E nachtlang Füürland hadden gezien. Niemand wilde die film aankopen voor vertoning in Nederland, dus deden ze het zelf maar, en richtten daarvoor een stichting op.
De stichting Fuurland bestaat nog steeds, als uitgever van de Filmkrant, die nog steeds gratis is en nog steeds grofweg dezelfde formule voert. Tot 1992 was Jan niet alleen uitgever maar ook de facto hoofdredacteur. Dat geldt ook voor het Filmjaarboek, sinds 1981 behartigd door de door Jan geleide stichting Filmuitgaven. Tussendoor schreef hij recensies voor onder meer de Volkskrant en Trouw; was hij voorzitter van de Kring van Nederlandse Filmjournalisten, was bestuurslid van de Dutch Independent Film Association; schreef hij boeken over Tien jaar Amsterdams Stadsjournaal, het blad van de Nederlandse Filmliga en (samen met Frans Westra) Huub Bals; adviseerde hij de Raad voor Cultuur over incidentele filmfestivals, alsmede het Amsterdam Fonds voor de Kunst, de Rotterdamse Kunststichting en het Thuiskopiefonds; programmeerde hij voor festivals als IDFA, Utrecht en Mannheim-Heidelberg; programmeerde hij het Filmhuis Bergen; presenteerde talkshows op het Nederlands Film Festival en deed de redactie voor die van anderen; en dan vergeet ik nog vele andere activiteiten.
City life
Vanaf 1983 was Jan ook filmproducent. Eerst deed hij voor Rotterdam Films (Dick Rijneke en Mildred van Leeuwaarden) de productie van twee spraakmakende speelfilms, die beide het International Film Festival Rotterdam mochten openen: Voro-nova in 1985 en de internationale episodenfilm City life, met bijdragen van onder meer Kieslowski, Tarr, Sen en Agresti in 1990. Vanaf 1991 produceerde Jan samen met Ruud Monster tientallen documentaires en een enkele speelfilm voor Jura Film. Vooral beginnende makers profiteerden van de begeleiding van Jan en Ruud: Jacqueline van Vugt, Jaap van Hoewijk, Lony Scharenborg en Mirjam Boelsums, Carin Goeijers en vele anderen.
Wat al deze activiteiten verbindt is de unieke Jan Heijs-benadering van de factoren film, kapitaal en politiek. Marx’ theorie van de onderbouw en de bovenbouw leert dat wie de productiemiddelen controleert, de dienst uitmaakt. Dus is het van groot belang, of je nu mooie films wilt maken of een zinnig filmblad wilt uitgeven, dat je niet afhankelijk bent van subsidiënten of aandeelhouders of omroepbazen of festivaldirecteuren. Je moet zorgen dat ze je klant worden, niet je opdrachtgever. De marxist werd dus een ondernemer. Ook kon je Jan wel eens in de weer zien met beurspagina’s op internet; ook een slim aan- en verkoopbeleid van aandelen kan je onafhankelijkheid vergroten.
Maar onderschat de politicus in Jan niet. In de slangenkuil van de Nederlandse filmwereld waren zijn vijanden op de vingers van een hand te tellen, en dat vertellen weinigen hem na. Er werd hem wel eens een streek geleverd en wel eens geschamperd over zijn geringe bereidheid om met modieuze wolven in het bos mee te huilen, maar overwegend sprak iedereen met respect over Jan Heijs. Dat respect gold vooral zijn onafhankelijkheid, zijn uithoudingsvermogen en zijn capaciteiten als bruggenbouwer. Jan kon mensen bij elkaar brengen, tegenstellingen apaiseren, zeurpieten met de koppen tegen elkaar slaan, vijanden met elkaar laten praten. Mijn voormalige collega Peter van Bueren en ik waren ruim twintig jaar als water en vuur. We groetten elkaar zelfs niet. Maar eens per jaar, op de redactievergadering van het Filmjaarboek, overlegden we samen over de inhoud van de eerstvolgende editie, onder voorzitterschap van Jan.
Er zijn maar weinig dingen die ik van zijn persoonlijke leven wist. Ik herkende zijn relatief geringe belangstelling voor zoiets als een privé-bestaan. Is dat een tijdvak waarin je nog meer films kunt bekijken? Werk is toch leuker dan een hobby?
Een enkel keer liet hij wel eens doorschemeren het te betreuren dat hij nooit kinderen heeft gekregen. Biologisch gesproken dan, want Jans kinderen lopen rond op de redactie van de Filmkrant, bij diverse festivals en tussen de documentairemakers. Je zou ze liefdesbaby’s kunnen noemen, met een ongeneeslijke ziekte die cinefilie heet.