Rolf de Heer
Vreemden in de achtertuin
Samen met de Yolgnu-Aboriginals maakte de Nederlandse-Australiër Rolf de Heer ten canoes. Een verhaal over liefde, ontrouw en traditie, waarin heden en verleden even actueel zijn, en mogelijke verhalen niet onderdoen voor echte gebeurtenissen. De Heer in Cannes: ‘Deze manier van vertellen is tegelijkertijd een scheppingsdaad.’
In ten canoes komt een zin voor die me intrigeerde: ‘Verhalen zijn als bomen die vele takken hebben — sommige zijn waar en andere zijn mogelijk — die we allemaal moeten vertellen om het hele verhaal te begrijpen.’ De oorspronkelijke bewoners van Australië, de Aboriginals, hebben een orale cultuur. Dat wil zeggen dat al hun tradities mondeling overgeleverd zijn en het vertellen van verhalen hun belangrijkste uitingsvorm is. Die verhalen gaan terug tot het ontstaan van de aarde. Daar zijn ze heel serieus over. Hun methode van verhalen vertellen is anders dan de westerse, dat komt omdat hun hele kosmologie anders is. Wij hakken, categoriseren en classificeren. De Aboriginals zijn precies het tegenovergestelde. Als zij zeggen: ‘Ik ben het land en het land is mij’, dan bedoelen ze dat niet per se spiritueel, maar heel letterlijk. Als ik zeg: ‘De kunstenaar maakt een schilderij van het land’, dan heb ik het al opgeknipt in drie entiteiten, drie realiteiten: schilderij, land en kunstenaar. In de Aboriginal-traditie is er geen verschil tussen het land, degene die het land schildert en het schilderij. Ze zijn echt hetzelfde. Om dat duidelijk te maken worden in een vertelling vaak woorden en zinsneden herhaald die bijdragen aan de opbouw van het verhaal en van de wereld die in het verhaal wordt opgeroepen: ‘Zie die man. Die man op de rots. Die man op de rots kijkt naar de vrouw.’ Deze manier van vertellen is tegelijkertijd een scheppingsdaad.
Resulteert dat in een andere manier van filmmaken? Deze film is niet mijn idee. Ik ben gevraagd om deze film te maken. Daarom staat Peter Djigirr ook als coregisseur op de credits, staat eigenlijk de hele Yolgnu-stam uit Ramingining als coregisseur op de credits. Zij wilden een film maken om op een moderne manier iets van hun tradities aan hun kinderen over te dragen, en ook om de wereld kennis te laten maken met hun cultuur.
De oorsprong van het project ligt bij acteur David Gulpilil, zo’n beetje de enige professionele Aboriginal-acteur in Australië. Voordat ik met hem the tracker ging draaien nodigde hij me uit in zijn stamgebied, rondom het Arafura-moeras in Arnhemland, en vroeg hij me of dat niet een geschikte locatie voor een film zou zijn. Hij liet me een foto zien van tien mannen met een kano. Een uitermate filmisch beeld. En toen was het verhaal eigenlijk al begonnen.
Vergelijk het maar met dance me to my song (1998, geïnitieerd door de spastische Heather Rose die ook de hoofdrol speelt, DL), daarbij was ik als regisseur ook het medium en niet de initiator.
Maar als het op filmmaken aankomt, nee, ik denk niet dat ik dan mijn vak anders uitoefen. Vergeet niet dat ik het soort regisseur ben dat graag films maakt die niet op de vorige lijken. Elke film moet voor mij een zoektocht zijn. In dit geval was het vooral een lang proces van leren, wachten, vertalen, interpreteren. We hebben in totaal drie jaar aan de film geresearched en gewerkt. De interpretatie van de Aboriginal-talen was de grootste klus. Vergeet niet dat Engels voor de meeste van hen pas hun vijfde of zesde taal is. Tegelijkertijd is het een cultuur die op debat en consensus gestoeld is. Dus dat vereist nogal wat tijd.
Geeft u eens een voorbeeld? Oppervlakkig gezien is er niet meer zoveel overgebleven van de gebruiken van de Aboriginals, maar daaronder zijn ze nog zeer actueel. De landrechten liggen bijvoorbeeld heel ingewikkeld. Per territorium waar we wilden filmen moesten de oorspronkelijke stammen toestemming geven. Een vergadering daarover had nogal eens de neiging uit te lopen op een soort referendum over de vraag of de film eigenlijk wel gemaakt moest worden. Zo kwam ik op een dag bij een van de stamoudsten om over de film te overleggen. Ik kreeg een plaats aangewezen om te gaan zitten. Door omstandigheden duurde de bijeenkomst heel lang en werd hij de volgende dag voortgezet. Toen ik aankwam zag ik dat er een bloempot stond, vlak bij waar ik de vorige dag had gezeten en ik bedacht bij mezelf dat het een stuk comfortabeler zou zijn om daarop plaats te nemen. Maar vervolgens ontstond er een enorme chaos. Iedereen liep door elkaar heen, kinderen begonnen te huilen en de besprekingen kwamen niet echt op gang. Pas toen ik weer op mijn oude plek op de grond was gaan zitten, keerde de rust, en in hun ogen de orde weer terug en konden we ons gesprek vervolgen.
Het lijkt erop dat er in Australië een nieuwe golf van zogenaamde ‘indigenous’ [letterlijk: inheemse] films op gang is gekomen. U maakte zelf in 2002 the tracker, en John Hillcoat en Nick Cave doken recentelijk met the proposition ook al in de Australische geschiedenis. Ik heb mijn twijfels over de ‘indigenous’ inhoud van the proposition. Maar het is waar dat er een plotselinge opbloei van ‘inheemse’ films is. the chant of jimmie blacksmith (Fred Schepsi, 1978) was de laatste echte poging. Deze film komt daaruit voort. Ik wist dat ik me niet als buitenstaander kon opstellen. En ik ben een buitenstaander. Een paar honderd kilometer van mijn huis bevindt zich de meest vreemde wereld die ik ken, maar in Australische begrippen zit ik dan nog steeds in mijn eigen achtertuin. Ik was dus heel dankbaar dat David en Peter mij de weg wezen.
Hoe wordt zo’n opdrachtfilm een éigen film? Ik wist van tevoren: als ik dit op de reguliere manier aanpak, dan wordt het een ramp. Dus laat ik alles wat ik van filmmaken weet overboord gooien en leren dat ik wat normaliter een ramp zou zijn — overschrijden van budget en vooral van draaidagen — nu niet als een ramp moet beschouwen. Tegelijkertijd nam ik me voor om geen productionele compromissen te sluiten.
Er waren dagen dat ze niet kwamen opdagen bijvoorbeeld. Dan vroeg ik cameraman Ian Jones om naar het moeras te gaan en met twee goeie shots terug te komen die we later in de montage zouden kunnen gebruiken, terwijl ik op de Aboriginals wachtte. In die zin waren we ook weer heel flexibel. Doordat onze hoofdpersoon een verhalenverteller is, konden we elke scène die we niet konden draaien opvangen door hem het later te laten vertellen. Zo is de uiteindelijke film eigenlijk heel trouw aan wat we hebben gedraaid. Dus trouw aan mij.
Dana Linssen