Kimberly Peirce
Bloed, zweet en testosteron
Kimberly Peirce sneed in 1999 dwars door de goeie ouwe ziel met haar debuut boys don’t cry. Haar nieuwe film stop-loss gaat over deserterende militairen die, vaak tegen hun wil, na thuiskomst worden verplicht terug te gaan naar de oorlog. We belden.
Waarom het stil was sinds 1999. Na boys don’t cry heb ik een paar jaar gewerkt aan een scenario over Hollywoods bekendste onopgeloste moord, die op regisseur William Desmond Taylor in 1922. De studio’s en de overheid hebben toen verhuld wie de dader was. Heel ‘hush hush’ allemaal. We waren op een bepaald moment zover dat we Annette Bening, Hugh Jackman, Ben Kingsley en Even Rachel Wood hadden gecast, toen de studio’s plotseling aan het rekenen sloegen. Ze wilden best graag de 30 miljoen dollar-versie van de film zien (de geschatte kosten, RR), maar ze wilden maar voor de 20 miljoen dollar-versie betalen. Dat gebeurt in Hollywood dus steeds vaker: dat je eerst veel tijd en energie in een project steekt dat gerealiseerd lijkt te gaan worden en dat dán de stekker eruit gaat. Zo dus. Het was erg interessant en ik heb er veel van geleerd.
Waarom Kimberly Peirce in het najaar van 2003 het vliegtuig nam. Ik liep toen al een tijdje te spelen met het idee om iets met soldaten in oorlog te doen omdat mijn jongere broer in Irak aan het vechten was. Ik wilde iets zeggen over wat die oorlog met ons land aan het doen was. Een week nadat de stekker uit dat andere project ging, ben ik op het vliegtuig gestapt en ben ik over de hele Verenigde Staten militairen gaan interviewen. Voor de camera. Eindelijk had ik weer een camera in mijn handen. Dat voelde goed. Uit die interviews is stop-loss voortgekomen.
In dit opzicht is Peirce anders dan haar vrienden. Omdat mijn broer militair is kom ik uit een legergezin. Zo heet dat hier. Onder mijn vrienden, waarvan de meeste kunstenaar of academicus zijn, ben ik een uitzondering. De meeste mensen in Amerika zijn niet verbonden met iemand in het leger. Die mensen praten niet over de oorlog. Terwijl de mensen met familie in het leger daar elke dag over praten, iets dat iedereen zou moeten doen als je het mij vraagt. Dat is de echte scheiding in Amerika wat deze oorlog betreft: niet Democraten versus Republikeinen maar mensen met familie in het leger versus mensen zonder familie in het leger.
stop-loss had controversieel kunnen zijn maar hier blijkt dat studio’s niet aan standpunten doen maar alleen aan marketing. Het terrein is veranderd sinds ik vroeg in 2004 begon. Nadat ik het scenario plus een paar minuten video-interviews met militairen had opgestuurd, hadden we binnen vierentwintig uur vier grote studio’s en twee andere geldschieters die de film wilden financieren. Dus dat er kritiek op het leger in zit was geen enkel probleem. Ik was op dat moment de eerste die een film over de Irakoorlog wilde maken en bij de studio’s bestond geen enkele twijfel of het Amerikaanse publiek dit wilde zien. Maar terwijl ik aan de film werkte, verschenen vijf andere films over de oorlog in Irak. Ik weet niet of het aan de marketing van die andere films lag, of aan de manier waarop ze met de oorlog omgingen, of aan hun kwaliteit, maar nu bestaat er bij de studio’s het idee dat het Amerikaanse publiek geen films meer wil zien over de oorlog. Omdat ze daar moe van zouden zijn. Op dit moment zou ik mijn film niet meer kunnen realiseren denk ik.
Niet toevallig zien alle mannen in de film eruit als die jongen van om de hoek. Kijk, ik had een verhaal kunnen maken over een jochie uit New York — mijn broer — maar ik wilde dat een hele generatie zich erin zou herkennen. Dus liet ik het verhaal in Texas spelen, en moesten de acteurs ‘all american good guys’ zijn. Daar speelde ik bewust op in. In die zin is Ryan Philippe perfect gecast. Hij zat in die Clint Eastwood-film flags of our fathers waarin hij een ‘all american guy’ speelde, hij wordt gerespecteerd, hij heeft, zeg, twee kinderen. Hij was de gast die ik wilde hebben.
Sommige dingen liggen niet gevoelig maar zijn vooral te ingewikkeld om te vertellen. Ik ben bij verhalen het meest geïnteresseerd in de menselijke kant, de dramatische kant. Tegelijk voel ik me aangetrokken tot controversiële onderwerpen. Dus daar moet ik bij het schrijven een balans in zien te vinden en dat was bij stop-loss niet altijd gemakkelijk. Er zit een scène in de film waarin Steve Shriver en Brandon King ruziën over wel of niet teruggaan naar Irak. Shriver wil terug want hij past niet meer in de Amerikaanse samenleving. Teruggaan is voor hem de enige optie. Dat is dus wat er met deze jongens gebeurt: ze komen in de geweldsmolen terecht. King wil níet terug want heeft zijn mannen verminkt en vermoord zien worden. Hij heeft er genoeg van. Maar die keuze is wel heel erg in strijd met de waarden die hij zijn hele leven heeft aangehangen.
Het punt is: dat kon ik ze niet op die manier laten zeggen. Ik kon ze niet laten zeggen dat ze niet terugwillen omdat ze geen onschuldige mensen willen vermoorden, of juist wel terugwillen omdat ze niet meer in hun eigen samenleving passen. Dat is te ingewikkeld voor de meeste kijkers. Ik moest ze argumenten geven die herkenbaar zijn voor Amerikanen. Dat politici hen niet genoeg middelen geven om deze oorlog goed te voeren. En dat als ze de oorlog niet kunnen winnen, dat ze dan liever helemaal geen oorlog voeren. De film moest voelen als bloed, zweet en testosteron. Anders was het een polemiek geworden. Dan was alle dramatiek overboord gegooid.
Het ding dat veel militairen heeft gebroken. stop-loss is als vanzelf voortgekomen uit het verhaal van de militairen. Ze vertelden me hoe ze na 11 september tekenden omdat ze hun gezin en ze hun land wilden beschermen. Toen werden ze plotseling naar Irak verscheept en beseften ze dat Irak helemaal niets met 11 september te maken had. Dat was het eerste waar ze kwaad over werden. Toen bleek dat er helemaal geen massavernietigingswapens waren. Dat was het tweede. En omdat er helemaal geen dreiging meer voor de VS was, dachten ze alleen nog maar aan overleven en aan zichzelf en de man naast hen beschermen. Het gaat allemaal om camaraderie. Dat zie je door de eeuwen heen in alle verhalen van soldaten terug: dat de ‘fellowship’ boven al het andere komt te staan. Maar in Irak, zeiden ze, werd dat beschermen onmogelijk gemaakt omdat ze niet in de woestijn vochten, omdat ze niet tegen een vijand in uniform vochten. Ze leefden aan de rand van steden en elke dag moesten ze die steden in gaan om hun werk te doen. Ze moesten checkpoints in de stad opzetten, ze moesten patrouilleren, ze moesten de slaapkamers en keukens van mensen in. Ze wisten niet wie er tevoorschijn zou springen. Of het iemand zou zijn met een geweer of een granaat of een bom of dat het gewoon iemand was die in dat huis leefde. Het was volgens hen onmogelijk om géén onschuldige mensen te doden. Onmogelijk ook om hun eigen kameraden allemaal in leven te houden. Dát is wat veel soldaten heeft gebroken. Dat leerde ik van die interviews. Het duurde wel even voor ik dat doorhad. Want toen ik begon met interviewen, begonnen ze net te beseffen wat een stadsoorlog eigenlijk betekende en begon het net door te dringen dat er helemaal geen massavernietigingswapens waren. Ik zag hoe ze met die frustraties moesten omgaan.
Dat Peirce heel wat mensen in hun hoofd liet schieten en dus gelijk kreeg met wat ze vertelde in this film is not yet rated. Je weet dat mijn stelling in this film is not yet rated was dat als je vrouwen laat zien die plezier hebben in seks, dat je problemen krijgt met de filmkeuring? Maar dat als je mensen meerdere keren in hun hoofd laat schieten dat je dan geen enkel probleem hebt met de keuring? Nou, ik heb heel wat mensen in hun hoofd laten schieten en ik heb dus geen enkel probleem gehad met stop-loss. Onze cultuur is hongerig naar geweld en dat geweld zie je dus overal afgebeeld. En hoewel we samen wel de hele tijd seks hebben laten we dát nergens zien. Begrijp me goed: ik ben tegen geweld. Mijn films gaan over geweld omdat ik het als een verplichting voel om het te laten zien, en er zo tegen te waarschuwen. En ik laat het realistisch zien. Nooit als pornografie.
Ronald Rovers