Jonathan Rosenbaum
Een leven in de bioscoop
De Amerikaanse filmcriticus Jonathan Rosenbaum vertrekt eind februari — ter gelegenheid van zijn 65e verjaardag — bij de Chicago Reader. Het einde van een tijdperk? Gaat een van de meest vooraanstaande schrijvers over film rentenieren? Tijd voor een e-mailcorrespondentie tussen Amsterdam-Chicago, enkele dagen voor aanvang van het 37ste Filmfestival Rotterdam.
Jonathan, je bericht over je vertrek bij de Chicago Reader komt aan het begin van het nieuwe filmjaar als een donderslag bij heldere hemel… Om eerlijk te zijn: ‘I feel great’. Deze manoeuvre had ik al een tijd geleden gepland, lang voordat de Chicago Reader werd verkocht aan Creative Loafing, een zuidelijke, ‘alternatieve’ krantenketen, en ook lang voordat men daar een boel mensen ontsloeg, of voordat veel mensen zelf opstapten.
Het kan in de loop van de tijd wel weer veranderen, en ook al vind ik de kleurenlay-out wel mooi, de inhoud van de krant is een schaduw van wat hij ooit was. Hij is van een krant van schrijvers veranderd in een krant van redacteuren, en ik beschouw dat niet als een verbetering.
En zeker, ik heb profijt gehad van een paar vaardige redacteuren en van de ongelimiteerde lengte die ik had voor mijn lange filmkritieken — gedurende de meeste van mijn twintig jaren bij de krant — maar die vrijheid is nu weg, voorgoed.
Een van je recente artikelen — over het filmjaar 2007 — telde liefst 1500 woorden. Kon je voor de krant een even groot artikel schrijven als voor de website van de Chicago Reader? Ja, dat kon. Ik moest de redacteur in dit geval wel om 300 woorden extra vragen, zoals bijvoorbeeld ook voor de recensie van no country for old men. Maar normaal gesproken is mijn maximale lengte voor een lange filmrecensie 1200 woorden, en dat geldt voor krant en website.
En nu? Hoe zie je je vertrek tegemoet? Met een gevoel van vrijheid — deels omdat Creative Loafing een website voor me aan het ontwikkelen is (die waarschijnlijk in maart wordt gelanceerd als jonathanrosenbaum.com), en deels omdat ik al veel freelancewerk doe — schrijven, doceren, lezingen geven — en dat gaat gewoon door. Ik kijk ook uit naar de tijd die vrij komt voor een ander soort artikelen. Ik heb zojuist een stuk geschreven over de Amerikaanse jazzpianist Keith Jarret voor Stop Smiling, een kunsttijdschrift waar ik de laatste tijd vaker voor werk.
Je nieuwste boek, Discovering Orson Welles (2007), is net uit, een mooie bundeling van stukken die je de afgelopen 35 jaar over Orson Welles hebt geschreven. De bundel beslaat feitelijk je hele schrijvende leven en toch noem je het ‘discovering’, ten teken dat de ontdekkingstocht voort gaat. Je schrijft bijna sneller dan ik kan lezen, maar toch: is er iets nieuws in zicht? Nee, even niet. Eind januari begin ik weer met les geven aan de School of The Art Institute of Chicago (SAIC). De cursus heet ‘The Great Transition: World Cinema of the 50’s and 60’s’. Het is het tweede semester, we beginnen met shadows van John Cassavetes. Het is ook toegankelijk voor gewoon publiek. En ik geniet daar enorm van — de discussies zijn levendig.
Ah, dus je komt niet naar het Filmfestival Rotterdam? Om het over black book van Paul Verhoeven te hebben? Verrassend genoeg zag ik dat je black book in de critic’s poll van indieWIRE (indiewire.com) op nummer 1 hebt gezet, als je favoriete film van 2007. Voor de latere versie van je eindejaarslijstje in de Chicago Reader heb je nog wat met titels geschoven, en is black book uiteindelijk op nummer 6 terecht gekomen. Ik juich de wedergeboorte van Hollywood-vakmanschap toe, waar en wanneer dan ook, en daar hoort ook de nieuwe film van Alain Resnais bij, coeurs. De ideeën die ten grondslag liggen aan black book zijn misschien in sommige gevallen wat simpel, maar niet als je ze vergelijkt met de ideeën in schindler’s list. Ik zie black book dan ook als een relatief complex antwoord op schindler’s list.
Daarbij hou ik van de manier waarop Verhoeven alles op persoonlijk filmen doet lijken — de erotiek, de stripdynamiek, de bereidheid om in schaamteloos melodrama te duiken als het hem zo uit komt. Misschien is dit ‘het gras is altijd groener’-beginsel, maar door deze film wil ik wel meer van zijn vroege Nederlandse werk zien. De enige Nederlandse ‘Verhoeven’ die ik heb gezien is the 4th man, lang geleden alweer.
time flies van Robert Breer
De Amerikaanse films die momenteel overal in de schijnwerpers staan, schaar je niet onder je favorieten. Ik moet zeggen dat ik een paar ‘Amerikanen’ nog niet heb gezien, zoals into the wild van Sean Penn en the diving bell and the butterfly van Julian Schnabel. Maar there will be blood van P.T. Anderson, no country for old men van de Coens en i’m not there van Todd Haynes treffen me als buitensporig overgewaardeerd. Ik hou van alledrie wel op een bepaalde manier, maar ze groeien niet achteraf gezien; ze verdwijnen. De karakters in there will be blood zijn zo oppervlakkig dat ze dreigen op te lossen op het moment dat de allegorische plot eindigt. i’m not there is politiek correct en academisch correct, op de ergste en meest laffe manier denkbaar. De Coens zijn vakkundig maar zielloos. (Voor wat het waard is: ik heb i’m not there drie keer gezien en no country for old men twee keer). Waar het bij alledrie op neerkomt, is dat ik nauwelijks iets over de films heb gelezen dat alle aandacht rechtvaardigt: als zogenaamde meesterwerken zulk saai en afgezaagd proza opleveren, dan is er iets grondig mis. zodiac van David Fincher heeft te maken met de smaak van een generatie die me ontgaat, en als de film interessante kritiek heeft opgeleverd, moet ik die nog tegen komen. the darjeeling limited van Wes Anderson heeft twee mooie dingen aan het slot, namelijk Anjelica Huston en de lange opname langs de verschillende treincompartimenten, maar niets in het eerste deel van de film komt lichtjaren in de buurt van rushmore.
Wat vind je op dit moment een interessante Amerikaanse film? Wie weet? Wat vind je van een gelijk spel tussen black book en coeurs?
Prima, een 69-jarige Nederlander en een 85-jarige Fransman maken de beste Amerikaanse films. Toch moet je dat even toelichten. Ik denk dat hun deugden in het Hollywoodstudio-filmen liggen (dit is nog duidelijker in het geval van Resnais’ vorige film pas sur la bouche) en dit is uiteindelijk meer een ‘state of mind’ en een ‘state of craft’ dan een kwestie van welk paspoort je hebt. Hoewel Lars von Trier vooral een filmmaker is die ik verafschuw en die ik van mezelf niet meer hoef te volgen, heeft hij laten zien dat ‘Amerika’ ook een ‘state of mind’ is die gedeeld kan worden door mensen die zelfs nog nooit een voet op Amerikaanse bodem hebben gezet.
Wat is dat dan, Amerikaanse cinema? Ik ben niet zeker of ik weet wat dat is, behalve dat het een soort notie is van charismatische monsters die zelfs al ouderwets was ten tijde van citizen kane, hud en patton (Amerikaanse films waarin Orson Welles als ‘de magnaat’, Paul Newman als ‘de cowboy’ en George C. Scott als ‘de generaal’ te zien waren, BvdG). Dat lijkt de meeste critici van Amerikaanse films tenminste op te zwepen tot zulke onproductieve opwinding. Maar ik hou van James Benning, Albert Brooks en Robert Breer, onder vele anderen.
Robert Breer is Filmmaker in Focus in Rotterdam. Er worden korte animaties van hem vertoond, vanaf de jaren vijftig tot nu. Ik ken het werk van Robert Breer goed, en sla het hoog aan. Ik heb zelfs een hoofdstuk over hem geschreven in mijn boek The front line 1983. Hij is de beste Amerikaanse experimentele animatiefilmer waarvan ik me bewust ben, en al zijn werk kun je eindeloos herzien.
Jammer dat je niet in Rotterdam bent, om een introductie op zijn werk te geven, wanneer was je eigenlijk voor het eerst in Rotterdam? Oh, dat weet ik nog precies. Jim Jarmusch en Sara Driver hadden me door Huub Bals op de gastenlijst laten zetten, en ik ben best trots dat ik de eerste Amerikaanse journalist was die naar Rotterdam kwam, althans, voor zover ik weet. Ik geloof dat het 1984 was, ja, exact vijfentwintig jaar geleden. Joseph L. Mankiewicz was een van de centrale regisseurs, en ik kreeg mijn eerste Raul-Ruiz films te zien. Bijna alles was in Lantaren. De Orson Welles-hommage die ik in Rotterdam verzorgde, was twee jaar later.
Wat voor festival is Rotterdam nu? Ik vind Rotterdam over het algemeen meer gebruiksvriendelijk dan marktplaatsnachtmerries als Cannes en Berlijn, festivals waar ik al jaren niet meer ben geweest. Het beste filmfestival dat ik ooit heb bezocht was Buenos Aires tijdens het vierjarige directeurschap van Quintín, maar ik moet dat wel zeggen, want ik had er zelf een belangrijke plek. De gedroomde directeur van Rotterdam? Simon Field was excellent.
Wat mij betreft neigen de competitiefilms van Rotterdam naar het minst aantrekkelijke aspect van het festival, en van de meeste retrospectieven die ik er de afgelopen jaren heb gezien, raakte ik ook niet al te opgewonden. Ik hou van de ‘edgier, off-the-map stuff’ die ik in Rotterdam heb gezien, en die andere festivals niet zo snel zullen vertonen. De film die me vorig jaar waarschijnlijk het best beviel, was murch — over film editor Walter Murch — en ik ben verbaasd dat de film sindsdien zomaar is verdwenen, zonder een spoor.
Belinda van de Graaf
PS: Kleinigheidje: heb je een up-to-date curriculum vitae? Doe maar Alabama, 1943 met een lijst boeken.
casting a glance van James Benning te zien op het Filmfestival Rotterdam
Jonathan Rosenbaum werd op 27 februari 1943 geboren in Alabama, waar zijn grootvader een bioscoopketen had. Hij groeide min of meer op in de bioscoopzaal, en over zijn leven ‘in’ de film schreef hij op 37-jarige leeftijd het prachtboek Moving places. A life at the movies (’80, herdruk ’95), deels autobiografie, deels filmanalyse, deels sociale geschiedenis. Het was het eerste boek in een indrukwekkende reeks publicaties over film die hij naast zijn wekelijkse filmkritieken schreef:
The front line 1983 (’83), Midnight movies (’83, met Jim Hoberman), Greed (’91), Placing movies: The practice of film criticism (’95), Movies as politics (’97), Another kind of independence: Joe Dante and the Roger Corman class of 1970 (’99, met Bill Krohn), Dead man (’00), Movie wars: How Hollywood and the media limit what films we can see (’00), Abbas Kiarostami (’03, met Mehrnaz Saeed-Vafa), Movie mutations: The changing face of world cinephilia (’03, met Adrian Martin), Essential cinema: On the necessity of film canons (’04) en Discovering Orson Welles (’07).
Jonathan Rosenbaum woonde in Parijs (’69-’74), Londen (’74-’76) en New York (’79-’81) en vestigde zich uiteindelijk als filmcriticus in Chicago, waar hij vanaf ’87 wekelijks filmkritieken schrijft voor de Chicago Reader, en inmiddels voor vele andere publicaties (Cinema Scope, Film Comment, Film Quarterly, de Spaanse editie van Cahiers du Cinéma en de website DVD Beaver).