John Appel over Sprekend Nederland

'Ons land bestaat uit clubjes die elkaar nooit bereiken'

Documentairemaker John Appel vangt in Sprekend Nederland de Nederlandse tijdgeest zoals Bert Haanstra dat in 1963 deed met Alleman. Het resultaat is een afwisselend ontroerende en pijnlijke ervaring: Nederland op z’n mooist en Nederland op z’n lelijkst. John Appel: ‘We leven niet tegen, maar naast elkaar.’

Sprekend Nederland vangt hedendaags Nederland in een aaneenschakeling van los van elkaar staande toespraken die samen een geheel vormen: een naturalisatieceremonie, een Pegida-demonstratie, een verjaardag in een bruine kroeg, een bijeenkomst van politieke partij Bij1, een diploma-uitreiking. In de geest van Bert Haanstra’s Alleman (1963) verbeeldt de film een dwarsdoorsnede van ons land. Op een terras aan de Amsterdamse Amstel vertelt John Appel (André Hazes — Zij gelooft in mij, Wrong Time Wrong Place) over zijn inspiraties, intenties en over hoe Nederlanders verenigd zijn in hun verdeeldheid.

In de openingsscène van Alleman beschrijft Simon Carmiggelt in voice-over Nederlanders als ‘het meest verdeelde volk ter wereld’ en ’twaalf miljoen individualisten’. Is Nederland sindsdien veranderd? “Ja, enorm. Voor mij is Sprekend Nederland echt een antwoord op die film. Alleman laat volgens mij een Nederland zien dat al niet meer bestond toen de film gemaakt werd. Het valt me bijvoorbeeld op dat het Nederland dat daar gepresenteerd wordt volkomen blank is. Zo zag Nederland er toen al niet uit. Ik noem het maar een beetje het Nationale Nederlanden-gevoel dat Haanstra overbrengt. Misschien klopte dat wel: dat we ondanks al onze verdeeldheid de schouders eronder zetten, na de wederopbouw. In die zin is Nederland veranderd. De Tweede Wereldoorlog is allang voorbij en we hebben veel nieuwe oorlogen gezien die niet de onze zijn: van Joegoslavië tot Syrië. Er komen vluchtelingenstromen op ons af, daar worstelen we enorm mee.”

Het lijkt alsof u in Sprekend Nederland — bewust of onbewust — probeert te definiëren wat in het heden typisch Nederlands is. Zoals de viering van de honderdste verjaardag van mevrouw Richardson, geboren op Sint-Maarten en woonachtig in Brunssum. “Ze is meertalig, en is onderdeel van een hoogopgeleide familie met internationale banen die Engels spreekt. Dat is een beetje zoals Nederland er nu ook uitziet. En ze is Antilliaans: Nederlandser dan dat wordt het niet.”

Is het toeval dat deze kleurrijke verjaardag wordt opgevolgd door een Pegida-demonstratie? “De film is niet zwart-wit gemonteerd; het is niet zo dat elke scène onmiddellijk reageert op de volgende. Ze haken wel op elkaar in. Pegida heeft één item, dat is anti-islam, maar deze Antilliaanse mensen zijn geen moslims. Dat zie je in hun katholieke rituelen en in het gospel dat ze zingen. Eigenlijk probeert de film een beetje aan te geven dat er mensen zijn die elkaar opzoeken à la Alleman en mensen die zich tegen elkaar afzetten.”

Heeft u daar lang over nagedacht? Over die opeenvolging van scènes? “Ja, dat is best moeilijk. Op het moment dat je zwart-wit gaat monteren, dan geef je kritiek. Eerst heb je de ene kant, dan de andere kant. De bedoeling is dat de film op zichzelf die kanten laat zien. Eigenlijk is Sprekend Nederland net zo caleidoscopisch als Alleman, alleen bestaat Nederland nu uit meer culturen. Bij Haanstra was er één cultuur, die de hele film lang aan het genieten is van het strand, het water en de dingen waar Nederland goed in is.”

Het fragment in een Amsterdams bruin café, waar ook een verjaardag wordt gevierd, doet weer denken aan het ‘nostalgische’ Nederland van Alleman. “Net als het fragment van de schutterij. Dat is trouwens heel erg gekozen naar Fanfare (de in 1958 verschenen komedie van Bert Haanstra, OL). Het is zo traditioneel: die mensen geloven in het behoud van traditie. In dat opzicht is Nederland natuurlijk niet veranderd, dat geloof in traditie is onveranderd en soms sterker geworden, vanwege de komst van nieuwe tradities. Voorafgaand aan de scène met de schutterij zie je het moment van de inhuldiging van nieuwe Nederlanders die de taal nog niet machtig zijn en de retorische vraag krijgen voorgelegd of ze wel zeker weten of ze Nederlander willen zijn.”

‘Wie zou geen Nederlander willen zijn?’ is de vraag van de ambtenaar van dienst. “Natuurlijk, hoe kan je nee zeggen tegen een van de meest welvarende en gelukkigste landen ter wereld. Daar kan je geen nee tegen zeggen, als je uit Syrië komt.”

Tegen het einde van de film dient zich opnieuw een fenomeen aan dat je zou kunnen zien als typisch Nederlands: de diploma-uitreiking op een middelbare school. Een nieuwe, diverse generatie stelt zich voor aan de wereld. Was zo’n optimistische boodschap de intentie? “Nee, van tevoren kon ik hooguit iets zeggen over de openingsscène, de naturalisatieceremonie. Die had ik meegemaakt bij iemand die ik ken. Die scène verwijst overigens ook naar Alleman: een bevolkingsregister-achtig begin van de film waarin je met Nederlanders in aanraking komt. Maar over die scholieren: het bleek een hele hoopvolle scène te zijn, maar ik heb er niet bewust naar gezocht. Andere dingen heb ik wel doelbewust uitgezocht, zoals Pegida. Die beweging kende ik, dat vind ik wel een fenomeen. Dat ze elke maand demonsteren, en het maakt eigenlijk geen verschil. Ze staan voor hun eigen clubje te prediken.”

De film bevat ook een scène waarin Willem-Alexander en Maxima 150 burgers feestelijk ontvangen op het Paleis op de Dam. De veelzijdige opzet van uw film memoreert ook aan Maxima’s uitspraak dat de Nederlandse identiteit niet zou bestaan. “Dat vond ik een mooie uitspraak. Daar is ophef over geweest omdat de suggestie werd gewekt dat wij een soort slappelingen zouden zijn, maar Nederland heeft niet één identiteit, het heeft vele identiteiten. De film laat er een aantal zien, en een aantal andere niet eens. Er zijn ook afwezige identiteiten.”

Is dat ook de insteek? Dat de film een confrontatie met de Nederlander is? “De bedoeling is niet dat je wegzakt en denkt: 17 miljoen Nederlanders, wat een leuk landje hebben wij. Dat gevoel zit er totaal niet in, maar ook niet het tegenovergestelde, dat we een kutland hebben.”

Is Nederland, zoals Carmiggelt zegt in Alleman, dan toch het meest verdeelde volk ter wereld? En zijn we eensgezind in onze verdeeldheid? “Ik denk dat Carmiggelt het heel ironisch bedoelt. Zo van: we zijn wel verdeeld, met ieder z’n eigen plekje, ieder z’n eigen handdoekje van waarachter men zich uitkleedt. Maar eigenlijk zijn we één, 12 miljoen Nederlanders verenigd. Zo verdeeld was Nederland niet, in de ogen van Carmiggelt.”

En nu? “Ik denk dat Nederland wel verdeeld is, maar niet zozeer dat iedereen voortdurend met elkaar aan het vechten is. Nederland bestaat gewoon uit allemaal clubjes. Pegida is een clubje, maar die mensen die een verjaardag vieren in dat café, dat is ook een clubje. Die twee clubjes bereiken elkaar nooit, die komen nooit op elkaars pad. Die leven niet tegen, maar naast elkaar.”