De ‘kleine’ producenten: Rolf Orthel
'Het eigenzinnige moet ook een plaats hebben. Daar sta ik voor.'
In dit nummer start De Filmkrant een serie interviews, waarin Helene Weijel de zogenaamde ‘kleine Nederlandse producenten’ voorstelt. Producenten, die niet direct werken voor het grote bioscooppubliek, maar die trachten in alle onafhankelijkheid filmers optimaal de mogelijkheden te geven hun dromen te verwezenlijken. Vooral via de filmtheaters/huizen en soms ook de televisie vinden zij vervolgens hun weg naar de geïnteresseerde kijkers. De eerste in de reeks is Rolf Orthel.
Het kantoor van producent Rolf Orthel ligt aan een van de kleinere pittoreske grachten van Amsterdam. Het kantoor strekt zich uit over de gehele tweede verdieping. Orthel (1936) is het prototype van de man die het artistieke deel van het vak filmmaken en produceren combineert met de beleidsmatige kant. “Het voedt elkaar. Het is stimulerend om beiden te doen”, zegt hij.
Zo was hij twaalf jaar actief in diverse afdelingen van de Raad van de Kunst, was hij bestuurslid van het Productiefonds, bestuurslid van het vroegere Fugitive Cinema (een distributietak van de meer kunstzinnige film die een te vroege dood is gestorven) en nu, samen met collega’s Suzanne van Voorst (Yuca Film) en René Scholten (Studio Nieuwe Gronden) een van de initiatiefnemers van het zogenaamde Kleine Producentenoverleg, dat zich nog in een pril stadium bevindt. “Het is nog niet de bedoeling dat we als een geïnstitutionaliseerd overleg gewichtige stappen gaan ondernemen. Maar wat niet is kan komen.”
Heel lang geleden was Orthel assistent van Bert Haanstra. Bekendheid verwierf hij met zijn films Een schijn van twijfel (1974) en Dr. Wirths, Standortartz Auschwitz (1975). Na films en tv-programma’s over Sri Lanka, Tunesië, Nederland en Polen, regisseerde hij Sandberg (1980). Vanaf 1968 produceerde hij films van onder meer Kees Hin, Digna Sinke, Jacob Bijl, Frans van de Staak en Heddy Honigmann. Sinds kort is hij samen met Otto Schuurman docent ‘documentaire’ aan de Filmacademie te Amsterdam.
Orthel formuleert bedachtzaam maar zeer beslist. Voor de wat moeilijkere vragen neemt hij de tijd. De lijn van een betoog laat hij niet makkelijk los.
Orthel: “Ik ben zeker geen grote producent en ik wil het ook niet zijn. Ik zit niet te dromen van de film van vijf miljoen. Maar ik ben ook geen kleine producent, de productie van de afgelopen vijf jaar toont dat aan. Het dramatische werk is er de afgelopen jaren steeds meer ingeslopen. De regisseurs waar ik mee werk bieden me dat aan, komen met plannen. Ik ben daarin geïnteresseerd. Vroeger produceerde ik vier á vijf documentaires per jaar en maakte ik er zelf één. Nu zijn daar zeker twee á drie speelfilms per jaar bijgekomen. Kees Hin zweeft tussen de documentaire en de speelfilm in [Soldaten zonder geweren over de Februaristaking en de film over musicus Matthijs Vermeulen met als titel De laatste reis, resp. 1986 en 1989]. Nu ligt er een prachtig scenario klaar voor Kees Hin, geschreven door K. Schippers.”
Het proces
“Soms ben ik alleen de boekhouder en soms bemoei ik me met inhoud en vorm en begeleidt ik het proces van A naar Z. Het blijft afhankelijk van de regisseur waarmee ik werk. De een wil meer inhoudelijke bemoeienis dan de ander. Produceren is een vak dat een mens in de praktijk leert. Een aantal uitgangspunten zijn overdraagbaar, de rest komt al doende. Het proces, het tot stand komen van het werkstuk – dat vind ik het juiste woord – vind ik fascinerend. Het boeit me iedere keer weer. Natuurlijk doe je steeds weer opnieuw eindexamen, dat heb je bij iedere film. Ik vind dat niet erg. Wat heeft iemand te vertellen en hoe doet hij/zij dat? Dat is mijn band met film.”
“Ik word niet aangetrokken door film als economisch te verhandelen goed. Dat is het ook wel, maar absoluut niet alleen. Het gaat me teveel over macht, markt en geld. Het is goed dat de commerciële film er is, want dat houdt de niet-commerciële kant van filmmaken levendig. Ik spreek dus geen waardeoordeel uit maar, mijn interesse heeft het niet. Ik zou het contact met mijn medewerkers verliezen als ik de film van vijf miljoen zou maken; ik vind dat contact belangrijk. Liever drie produkties van één miljoen dan één produktie van drie miljoen. Een beperkt budget is ondanks alles ook een uitdaging: we hebben zoveel geld, daar doen we het dan mee. En dan niet zeuren over extra draaidagen of over die veel te dure locatie! Dat geldt dan ook voor mij.” Orthel vindt wel dat Nederlandse crewleden te vaak bereid zijn om voor een te laag honorarium te werken.
“Van begin tot eind getuige zijn van de geboorte van zo’n werkstuk, dat vind ik zeer boeiend. Het brengt ook met zich mee dat ik tijdelijk bij zo’n club hoor. Die saamhorigheid is fantastisch. Dat valt weg als de de draaidagen voorbij zijn. We gaan dan wel verder met een kleinere club (montage, mixage enz.) maar dat is toch anders. Dat is het pijnlijke van eindexamen doen. Maar verder bevalt het prima.”
“Het vertoond krijgen van de film is een groot probleem. Ik zit in de kwetsbare hoek, dat weet ik. Dat wil ik ook, maar het is plezierig als anderen, het publiek, ook van de film willen genieten. Het wordt de laatste tien jaar steeds moeilijker films te produceren. Destijds kon je voor twee ton een heel eind komen. Nu moet er minstens één nul achter dat bedrag. De verkoopbaarheid a priori is veel belangrijker geworden. Er liggen soms plannen die om die reden niet verwezenlijkt kunnen worden. Terwijl het wel belangrijk is dat ze bestaan. Het eigenzinnige moet ook een plaats hebben in de samenleving! Daar sta ik voor. Film is per definitie dat rare misvormde kindje tussen commercie en kunst.”
Risico nemen
“Nederland is geen klein land. Vijftien miljoen inwoners! Maar financieel betekent het dat de schaarse middelen schaars verdeeld worden. Je kunt kritiek hebben op deze overheid maar film krijgt wèl tien miljoen. Maar als producent kom je er niet meer van, tegenwoordig, ook al blijft het veel geld. En dus is de eeuwige vraag: mag je van film als uitdrukkingsvorm kunnen leven of niet? Filmmaker zijn kan niet, mag niet. Ik ben daarom blij dat ik bij de Filmacademie kon gaan werken. Ik leg de nadruk op ‘kunnen gaan werken’. Het is wel belachelijk dat de overheid het kijkgeld niet wil verhogen. De televisie, daar moeten we het van hebben. Er zou een levendige wisselwerking moeten zijn tussen de omroep en de filmwereld. Net zoals er een inniger contact moet komen tussen het ‘grote fonds’ en het ‘kleine fonds’.”
Orthel bedoelt de twee voornaamste geldbronnen in Nederland, het Fonds voor de Nederlandse Film (gericht op de kunstzinnige Nederlandse film) en het zogenaamde Productiefonds (gericht op de commerciële speelfilm). Orthel: “Soms lijkt de wereld op zijn kop te staan. De commerciële speelfilm van Jindra Markus Wilde harten is gesteund door het kleine fonds en Annette Apon krijgt plotseling geld van het grote fonds. Daaruit kunnen we de conclusie trekken dat het grote fonds meer lef heeft dan het kleine. Het kleine fonds lonkt nu meer dan ooit naar het publiek, kijk maar naar Rituelen.”
“Er is veel te weinig geld. Er lopen veertig tot vijftig regisseurs rond in ons land. Zij hebben allemaal goede plannen. Van al die plannen kunnen er ongeveer acht per jaar worden gerealiseerd. Dat betekent dat bekwame mensen één keer in de vijf jaar hun vak kunnen uitoefenen. Het is erg duur om mensen te laten vallen na hun eerste film. Er zou een vanzelfsprekende continuïteit in dat deel van het beleid moeten zitten. Bij het maken van documentaires durft het kleine fonds de nek niet uit te steken. Ze zijn bang dat een documentaire leidt tot een pratend hoofd met daarachter wat beeldmateriaal. Dat is jammer. Het begrip ’televisie-documentaire’ zit hun dwars. En juist bij het maken van documentaires moet het kleine fonds een risico durven nemen want documentaires zijn er per definitie om de maatschappij eens kritisch onder de loep te nemen. Dat vindt het kleine fonds maar lastig. De televisie maakt makkelijke en goedkope documentaires. Het Filmfonds wil daar niet aan mee doen, maar heeft hoogtevrees. Ze durft geen gewaagde produkties aan. Voor wat betreft de principes zit het kleine fonds goed in elkaar, beter dan het grote. Het is een grote verdienste geweest om het produktieproces van een film uit elkaar te halen en de stadia afzonderlijk te steunen.”
Orthel doelt op de uitwerkings- en realiseringsbijdragen die de afgelopen vijf jaar geleid hebben tot 37 lange speelfilms, 48 documentaires, 56 korte films en twaalf animatiefilms. “Verder heeft de scheidende directeur van het kleine fonds, Ryclef Rienstra zich internationaal sterk gemaakt. Dat vind ik heel goed. Het uitschrijven van wedstrijden (korte film, scenario) is een belangrijk initiatief. Het neemt allemaal niet weg dat de gelijkhebberigheid van de diverse commissie’s in het kleine fonds veel te groot is. Wat dat betreft is het grote fonds loyaler en serieuzer.”
Rolf Orthel vindt dat hij het recht heeft om deze uitspraak te doen, want hij heeft zelf in diverse commissie’s gezeten, die met dit soort problemen hebben geworsteld. “Ik weet hoe ingewikkeld het is, ik heb zelf ook vuile handen gemaakt.” Hij voegt er aan toe: “Het gevoel van gelijkhebberigheid neemt ook toe omdat er minder geld is. Maar er gebeuren soms dingen… Er wordt soms een meedogenloos oordeel uitgesproken waarvan ik denk, waar haalt hij of zij dat nu weer vandaan…”
Groei is gevaarlijk
“Ik heb er geen idee van waarom er zoveel kleine producenten zijn. Bij ieder nieuw project van het kleine fonds staat weer een nieuwe producent op, lijkt het wel. Het is opvallend dat het meestal een éénmans-/vrouwspositie betreft, maar dat is ook niet voor niets. Als je inhoudelijk wat wilt moet je niet ‘het groeien’ nastreven. Groei is gevaarlijk omdat je dan dingen moet doen waar het in oorsprong niet om gaat. Als éénmansfirma is mijn ideaal één keer in de twee jaar een eigen film maken, ieder jaar een grotere produktie als producent en blijven werken bij de Filmacademie. Het enige dat daar niet leuk aan is is het tijdgebrek. In Italië bestaat er een filmschool waar mensen naar toe kunnen gaan om het vak te leren, in hun eigen tempo. Deetman heeft ons gedwongen om het vak samen te persen in een bepaald tijdsbestek. Dat is gruwelijk voor alle betrokkenen en hun ontwikkeling.”
“Ik ga een lange documentaire maken over de geschiedenis van avontuur, met als titel Eternity Range. Voor Ibrahim Selman ga ik een Koerdische speelfilm produceren. Voor de film van Digna Sinke over Belle van Zuylen ben ik druk zoekende naar een derde omroep die mee wil financieren. In coproductie met België staat er een film van Jacob Bijl op stapel, De gesloten kamer. En Stan Lapinsky en Frans van de Staak werken aan een opera op film, over Barlaeus. Ten slotte ligt er het prachtige scenario van K. Schippers voor Kees Hin.”
In 1989 door Rolf Orthel geproduceerde films:
De toekomst is begonnen van Maartje van Putten
Your Opinion Please van Heddy Honigmann
Een wolk van groen van Kees Hin en Sandra van Beek
Een krokodil in Amsterdam (werktitel) van Annette Apon.
Orthel werkte ook mee aan Berlijn-Jeruzalem van Amos Gitai (competitie Venetië)