Toronto 2020, blog 2
Geschiedschrijving

Quo Vadis, Aida?
De Nigeriaanse filmcriticus Wilfred Okiche doet voor de Filmkrant verslag van het filmfestival van Toronto, waar Quo Vadis, Aida? en Downstream to Kinshasa oude oorlogswonden openhalen.
In juli 1995 keek de wereld de andere kant op terwijl Servische troepen 8.372 Bosnische mannen en jongens de dood in jaagden in een reeks verschrikkingen die inmiddels bekend staan als de genocide van Srebrenica. Na drieënhalf jaar oorlog was het kleine plaatsje Srebrenica, nabij de noordoostelijke Servische grens, tot “veiligheidszone” uitgeroepen en onder diplomatieke bescherming van de Verenigde Naties geplaatst.
In de openingsscène van Quo Vadis, Aida?, een aangrijpend drama van de Bosnische filmmaker Jasmila Žbanić (in 2006 winnaar van een Gouden Beer voor Grbavica), is hoofdpersonage Aida (fantastische gespeeld door Jasna Ðuričić) de tolk bij een gespannen ontmoeting tussen de burgemeester van het stadje en de commandant van het Nederlandse bataljon dat er het VN-mandaat heeft. Aida was voor de oorlog lerares, maar werkt nu als vertaler voor het VN-bataljon. Door haar werk krijgt de nuchtere, competente Aida weet van geheime informatie: de VN dreigt met luchtaanvallen als de oprukkende Servische troepen een volgend ultimatum negeren, maar het is een loos dreigement dat ze niet kunnen inlossen.
Tienduizenden vluchtelingen zoeken bescherming bij de VN-basis, waaronder Aida’s man en twee zoons. Slechts ongeveer vijfduizend van hen worden toegelaten, de rest wordt geweigerd vanwege een gebrek aan ruimte en sanitaire voorzieningen. Zo heeft Aida ineens het lot van haar gezin in handen, en zij werpt zich als een leeuwin op die taak. Žbanić was zelf getuige van de oorlog. Met Quo Vadis, Aida? kijkt ze die strijd recht in de ogen: de verschrikkingen ervan, de verwoesting die het aanricht, de naschokken. Ze construeert haar film als bloedstollende thriller en sleept het publiek doelgericht mee in Aida’s hartverscheurende verhaal. Haar overlevingsinstinct en haar moederinstinct stuwen elkaar op en ze vleit, onderhandelt en bedreigt om elke greintje opluchting binnen te slepen.
Doordat Žbanić de genocide toont door de ogen en angsten van een (fictionele) getuige, wordt de enorme impact die oorlog op een mens heeft invoelbaar. Elk van de 8.372 mannen die omkwamen in de massamoord had zo’n familie, een gezin dat die impact op onbeschrijflijke manieren heeft gevoeld, en Quo Vadis, Aida? staat stil bij de realiteit daarvan. De gruwelijke details komen slechts zelden in beeld. Als een jonge vrouw wordt weggesleept, spreekt voor zich wat haar lot zal zijn; als een groep jonge mannen naar een achtererf wordt geleid, draait de camera weg en zijn de geweerschoten enkel te horen. Het is een uitzonderlijk effectieve keuze, en Žbanić is er uitermate consequent in. Daarmee vermijdt ze dat haar film afzakt naar het niveau van ’traumaporno’. In plaats daarvan bouwen de emoties zich subtiel op terwijl de film op zijn onafwendbare conclusie afstevent.
Elke filmmaker die een oorlogsverhaal wil vertellen, zal een manier moeten vinden om de waardigheid en menselijkheid van de slachtoffers en nabestaanden in ere te houden. Zo ook in Dieudo Hamadi’s Downstream to Kinshasa, ook te zien in het TIFF-programma, dat een vrijwel vergeten tragedie in een andere uithoek van de wereld onder de aandacht brengt. In 2000 voerden het Oegandese en het Rwandese leger zes dagen lang een bloederige strijd in het Congolese plaatsje Kisangani, als onderdeel van een groter conflict om grondstofrijke gebieden. De zesdaagse oorlog kostte meer dan duizend mensen het leven en nog eens drieduizend mensen raakten zwaargewond.

Hoewel het Internationaal Gerechtshof een uitspraak deed die de slachtoffers en nabestaanden recht gaf op in totaal ruim een miljard dollar aan smartengeld, is daar twee decennia later nog geen cent van uitbetaald. Hamadi’s empathische documentaire vestigt de aandacht op enkele overlevenden van de oorlog en hoe zij omgaan met hun trauma’s. Die zijn van fysieke aard – ze moeten opnieuw leren leven met verminkte lichamen en geamputeerde ledematen – maar vooral ook mentaal. Ze spreken openlijk over hun gevoelens van minderwaardigheid, en hoe die kunnen worden aangewakkerd door een achteloze opmerking van een dierbare of verzorger.
Dit soort verhalen kunnen makkelijk verzanden in exploitatie – zowel van de hoofdpersonen als van het publiek. Maar Hamadi (Mama Colonel, 2017; Kinshasa makambo, 2018), zelf geboren in Kisangani, toont in zijn vijfde film een grote gevoeligheid en geeft deze overlevers de ruimte om op hun eigen voorwaarden hun verhalen te vertellen. Met zijn camera tast hij hun levens af, maar hij blijft op een respectvolle afstand, zodat zij alle ruimte hebben om zich te uiten.
Ondanks alles wat ze hebben doorgemaakt, nog eens verergerd door de onverschilligheid van de plaatselijke leiders, weet deze groep mensen zich te verenigen voor een gevaarlijke reis, in een houten boot de rivier af naar hoofdstad Kinshasa. Hun doel is officiële erkenning voor het conflict, en uitbetaling van de compensatiegelden die hen verschuldigd zijn. Bij elke stap die ze zetten stuiten ze op nieuwe hordes – van noodweer tot bars VN-officiers en overijverige beveiligingsbeambten – maar hun bezieling blijkt onzinkbaar. Hamadi volgt ze op hun hele reis, en toont zowel hun uitzonderlijke doorzettingsvermogen als hun kwetsbaarheid.
Zo omschreven klinkt Downstream to Kinshasa wellicht als een standaardverhaal van David versus Goliath, maar vooralsnog is er in dit geval geen triomf voor de underdog. Via de verhalen van deze negen mensen die door het systeem in de steek gelaten zijn, vertelt Hamadi ook het grotere verhaal van een land dat nog niet in het reine is gekomen met zijn geschiedenis. Als vorm van groepstherapie stappen de overlevers samen het podium op om hun verhalen vol veerkracht en volharding te delen. Zo getuigen ze niet alleen van hun pijn maar verzekeren ze zich er ook van dat op de een of andere manier hun stemmen worden gehoord.