IFFR 2025: Big Talk Costa-Gavras & Sungji Oh
Mythische films, vergeten makers en de ziel van de zaal

V.l.n.r. Frédéric Maire, Sungji Oh, Costa-Gavras en de tolk. Foto: Angeniet Berkers/IFFR
Het beheren van een filmarchief is vooral ook het levend houden van de filmgeschiedenis, was de boodschap in de Big Talk met Costa-Gavras en Sungji Oh.
“Ik ben verrast dat er zoveel mensen zijn gekomen”, is het eerste dat Costa-Gavras opmerkt wanneer hij het woord krijgt. De inmiddels 91-jarige Gavras is hier niet als regisseur van paranoiathrillers als Z (1969), L’aveu (1970) en L’état de siège (1972), maar als voorzitter van de Cinémathèque française, een van de grootste filmarchieven ter wereld. Naast hem op het podium zit Sungji Oh, curator van het Korean Film Archive (KOFA). Het gesprek wordt geleid door Frédéric Maire, directeur van de Cinémathèque suisse en voormalig voorzitter van de International Federation of Film Archives (FIAF).
Het begint wellicht al te dagen: het onderwerp van deze Big Talk is het filmarchief. Of zoals Maire het samenvat in zijn inleidende woorden: “We zijn hier om het te hebben over het verleden en de toekomst van archieven.”
Maire noemt het restaureren en reconstrueren van films essentieel, maar soms ook enigszins krankzinnig. Om dat te illustreren, geeft hij het woord aan Gavras, die uitgebreid vertelt over een van de meest prestigieuze restauratieprojecten waar de in 1936 door Henri Langlois opgerichte Cinémathèque française zich in haar bestaan mee heeft beziggehouden: Abel Gance’ Napoléon (1927).
“Een mythische film in de filmgeschiedenis”, in de woorden van Gavras; een epos van ruim zeven uur, eindigend met een triptiek waarbij drie projectoren synchroon beelden op drie schermen projecteren. In die oerversie werd vrijwel direct de schaar gezet en wat werd weggeknipt werd niet altijd zorgvuldig bewaard. In de erop volgende decennia werden verschillende pogingen gedaan het origineel zo goed mogelijk te herstellen. “Prachtige versies,” aldus Gavras, “maar men had niet de middelen om alles eruit te halen.” Die middelen had de Cinémathèque française wel.
De getallen zijn astronomisch: een kilometer film, 330.000 frames die gerestaureerd moesten worden. Ook moest het script gereconstrueerd worden, op basis van de notities van Abel Gance. Een editor werkte er vijftien jaar aan om al dat filmmateriaal in de volgorde te krijgen die zo dicht mogelijk kwam bij wat Gance ooit bedoeld had. Ook de muziek werd gereconstrueerd, nog zo’n monsterklus. Als deze zeven uur durende versie vertoond wordt, moet dat met twee orkesten, vertelt Gavras, want een orkest vragen zeven uur muziek te spelen is ondoenlijk. “Ik zou hier nog uren over door kunnen praten”, concludeert hij.
Als Sungji Oh het woord krijgt, geeft ze direct toe dat ze best nerveus is om hier te zijn, samen met een grootheid als Gavras. Haar instituut is, zeker vergeleken met de Cinémathèque française, nog jong. En de oprichting ervan in 1974 was, zo vertelt ze, niet per se een daad van filmliefde. “Noord-Korea had al een filmarchief, en dat vond de overheid niet leuk. Dus besloten ze er ook eentje op te richten.” Films uit de periode van de stille film heeft KOFA niet in haar archief, omdat vrijwel niets bewaard is gebleven. Zo zijn dus niet alleen de twee instituten van een verschillende leeftijd, maar gaat ook het archief dat KOFA beheert minder ver terug in de tijd.
Filmarchieven zijn er niet alleen om de canon te beschermen, maar ook om vergeten makers of films uit de krochten van de geschiedenis te vissen. En dat betekent in de praktijk vaak: vrouwelijke filmmakers. Want ook in het restaureren en bewaren van films lag de nadruk lang op mannen. “Vrouwelijke makers zaten verstopt, want ze kregen nooit de kans om ontdekt te worden. Onze missie als filmarchief is om die makers te vinden en een podium te geven, om de filmgeschiedenis te herschrijven.” Ze verwijst naar het IFFR Focusprogramma rond Katja Raganelli, zelf een vrij onbekende maker, die op haar beurt weer films maakte over altijd wat onder de radar gebleven vrouwelijke filmmakers als Mai Zetterling en Lotte Reiniger.
Hoe belangrijk is het om de filmgeschiedenis tot je beschikking te hebben? Voor Gavras is het antwoord evident. In zijn geboorteland Griekenland zag hij in zijn jeugd alleen wat cowboyfilms, vertelt hij. Maar toen hij in de jaren vijftig naar Frankrijk kwam om te studeren, kwam hij via de Cinémathèque française met de volle breedte van film in aanraking “omgeven door jonge mensen.” En niet zomaar jonge mensen; het was de tijd waarin Truffaut, Godard en consorten geregeld de Cinémathèque bezochten.
Frédéric Maire trekt een lijn naar het heden, waarin hij een jonge generatie ziet die weliswaar opgroeit met digitale films, maar een hernieuwde interesse lijkt te hebben voor oudere films en celluloid. Hij heeft het over het herontdekken van filmformaten als 35mm en 70mm, over de “ziel” van een filmzaal, die ontbreekt op een streamingplatform. Gavras haakt in en bepleit filmkijken als een gemeenschappelijke ervaring. “Dat is waar bioscopen ooit voor gecreëerd zijn, om bij elkaar te komen en een ervaring, gevoelens te delen.” Het komt hem op applaus te staan van het publiek.
Het is een mooi pleidooi, maar zoals Sungji Oh duidelijk maakt, is de praktijk weerbarstig. Haar benadering is meer pragmatisch. Zeker sinds covid, vertelt ze, heeft KOFA moeite om de zaal gevuld te krijgen voor filmvertoningen. Noodgedwongen hebben ze die teruggebracht tot twee per dag. Ze prijst zich gelukkig dat grote namen als Bong Joon-ho en Park Chan-wook het instituut een warm hart toedragen en zo nu en dan langskomen om films te introduceren. “Dan komen de mensen. Want ze zijn geïnteresseerd in deze makers, en dus in wat hen beïnvloed heeft.”
KOFA zet ook vol in op sociale media en zette al zo’n tweehonderd films op YouTube, met ondertiteling in meerdere talen. “Het is een heel andere ervaring dan op een groot scherm”, beaamt ze, “maar het is een goed platform om deze films te promoten en ze over de hele wereld te kunnen vertonen.” Maar natuurlijk zou ze graag weten hoe ze meer mensen in de filmzaal van KOFA kan krijgen. Ze richt zich tot het publiek: “misschien moet ik het aan jullie vragen, aangezien jullie ook met zovelen hier naartoe zijn gekomen om te luisteren naar deze ‘saaie’ onderwerpen.”