IDFA DocLab 2021: Symbiosis

Leven als een amoebe op de rug van een pad

Symbiosis

Was ik een amoebe? Nee, dat niet. Maar ik was nog nooit zo dichtbij geweest, zaklopend en al. Met dank aan Donna Haraway en het Nederlandse collectief Polymorf.

Ik was een amoebe. Of in ieder geval, dat was het idee. En dat is al heel wat.

Ik nam deel aan Symbiosis van het Nederlandse ‘experience design collectief’ Polymorf (onder regie van Marcel van Brakel en Mark Meeuwenoord). Het project heeft een dubbelslag gemaakt: het is zowel onderdeel van Eye’s Cinema Ecologica-programma als van IDFA’s DocLab. Ik stapte er onbevangen in. Ik zou een amoebe zijn, werd me verteld. Iemand anders werd een pad en een derde een kruising tussen een mens en een vlinder. Oké. Vervolgens werden we in beige pakken gehesen, die vol hingen met kabels en klittenband.

Ik moest denken aan astronauten die in hun ruimtepak worden geholpen. Uiterst serieus kijkende mensen liepen om me heen, trokken aan van alles en zeiden me wat te doen: hier een been, daar je arm, zit dit goed, is dit niet te strak? Ook voor hen was het spannend, omdat ik bij de eerste groep zat die de constructie uitprobeerde (er waren een paar technische haperingen, maar ik denk dat ik een goede indruk heb gekregen). Uiteindelijk werd me, als de ruimtehelm bij de astronaut, de VR-bril met koptelefoon opgedaan en was ik bijna volledig afgesloten van de buitenwereld.

Ritueel aangekleed worden. Foto: Michel Langendijk

Dit ritueel aangekleed worden is een prachtig begin van Symbiosis. Het is een noodzakelijkheid, gegeven de opzet, maar heeft ook een inhoudelijk effect: het benadrukt de overgang naar een andere wereld. Zoals astronauten de aarde verlaten, verliet ik het hier en nu. En niet alleen met zicht en gehoor, zoals altijd gebeurt bij VR, maar met mijn hele lichaam. Om me te kunnen verplaatsen in een amoebe, werd ik op allerlei manieren beperkt en ingesnoerd.

Dat principe van beperking is de tweede sterke zet van Symbiosis. Je verplaatsen in iemand anders is niets nieuws in VR, dat vaak als empathiemachine wordt gebruikt. En ik ben ook al vaker andere wezens geweest – onlangs nog, in Hsin-Chien Huangs fabuleuze Samsara. Maar lichamelijk bleef ik daarbij altijd vrij. Bij Samsara had ik controllers in mijn handen en daarmee kon ik, bijvoorbeeld, virtuele vleugels bewegen. Die kwamen erbij; ik werd zogezegd uitgebreid. Die neiging van VR-projecten om onze beleving groter te maken, uit te breiden, meer vrijheidsgraden te geven, wordt door Symbiosis op z’n kop gezet. Want wie zegt dat iets of iemand anders zichzelf zo ervaart? Om een amoebe te belichamen, werden m’n handen juist uitgeschakeld. Ze zaten binnenin het pak, dat geen mouwen had. Ik kon er niks meer mee vastpakken. Ik werd niet uitgebreid, maar ingeperkt.

Wat niet wil zeggen dat ik niet allerlei indrukken kreeg. Want het derde sterke punt van Symbiosis is de multi-sensorische input. Nee, ik had geen handen meer, maar behalve het beeld en geluid van de VR-bril en koptelefoon, die vrij abstract waren (ik neem aan om de waarneming van een eencellige te simuleren), liet het pak ook, via allerlei flesjes en slangetjes, geuren en oxytocine los onder m’n neus, kreeg ik soms opeens een hapje in m’n mond geschoven (ik had mijn allergieën vooraf gemeld) en, het meest fascinerend, werd op allerlei plekken op mijn lichaam afwisselend druk uitgeoefend door zogeheten soft robotics. Het voelde als opzwellende ballonnen, die tegen mijn benen en m’n zij drukten. Tamelijk krachtig en letterlijk beklemmend, maar niet onprettig. Het vergrootte mijn gevoel van eenwording met het pak en stimuleerde de verbeelding: zou een amoebe drukverschillen ervaren? Of iets wat daarop leek, algemene impressies of prikkeling van de buitenste celwand?

Geurflesjes. Foto: KEES Driessen

U merkt mijn enthousiasme. Maar nu wat niet werkte. Want werd ik een amoebe? Nee. En natuurlijk niet, kun je dan zeggen, maar ik bereikte ook niet het moment van empathische overgave of lichte sensorische verwarring waarop je zou mogen hopen. Dat kwam ten eerste omdat ik aan het worstelen was met m’n pak. Ik kon erin lopen, was me gezegd, wat al schuifelend inderdaad ging, maar ik had daarbij mijn handen nodig om het pak steeds even op te tillen, omdat ik anders de voorkant van het pak naar beneden trapte. Een soort schuifelend zaklopen, zeg maar. Het duurde even voordat ik dat doorhad. Ondertussen probeerde ik uit te vinden wat er te zien was en wat ik überhaupt kon doen in deze virtuele wereld. Niet veel, leek het, maar ook dat duurde even. Bovendien waren de opzwellende drukpunten een verrassing, die niet alleen mijn aandacht trokken maar zeker in eerste instantie juist benadrukten dat ik in een merkwaardige constructie was gehesen. Met als extra complicatie dat ik het moeilijk vond om de wisselende zweldruk die bij het pak hoorde te onderscheiden van handen die, als dat nodig was, mijn richting bijstuurden zodat ik niet tegen andere deelnemers of apparatuur aan zou lopen. Dat ik een amoebe was, verdween door deze multitaskende overstimulatie naar de achtergrond.

Ik had tijd nodig om te wennen. Als ik eerst een kwartiertje had mogen oefenen, als een baby-amoebe die het allemaal nog niet zo goed wist, had ik me daarna gemakkelijker kunnen overgeven aan de ervaring zelf (die ook een kwartier duurde). Maar die ervaring begon meteen en vanaf het begin kwam er een heleboel tekst voorbij. Daarvan heb ik minder dan de helft meegekregen. Ik hoorde wel het woord ‘ik’, maar begreep pas achteraf dat ik de hele tekst als mijn stream of consciousness had moeten beschouwen. Wat niet makkelijk was. Ten eerste zat mijn eigen stream of consciousness in de weg, die druk was met het onderzoeken van de mogelijkheden van mijn nieuwe lichaam. Ten tweede had deze amoebe nogal diepgaande gedachten. Niet alleen over wat er op dat moment gebeurde of waar te nemen viel, maar ook herinneringen en algemene filosofische bespiegelingen. ‘All is interconnected’, las ik later dat ik, als amoebe, gedacht zou hebben: ‘String figures of entangled relationships. How does the interweaving of fluids sing harmony to a slime mold altered? Replanted by chance, or maybe with reason, I must reconnect to past kin and wood friends mourning.’ Zelfs als mens vind ik dat geen lichte kost.

Achteraf, eenmaal uit het pak gewurmd, hoorde ik wat het verhaal was. Want er was een verhaal – ik had het alleen niet meegekregen. Er komen hier nu spoilers, maar zelf had ik dit liever van tevoren geweten. Als amoebe hing ik, hoorde ik, ondersteboven aan het plafond van een grot. Die pad die ik boven me had gezien (omdat ik op het goede moment omhoog had gekeken) bevond zich dus eigenlijk onder me. Ik had me laten vallen (niks van gemerkt) en was op zijn rug beland. Dat was fijn voor die pad want als eencellige slijmzwam – want dat was ik – had ik de pijn die iets anders op zijn rug veroorzaakte verzacht. De zwarte tentakels die ik om me heen had gezien, hoorden bij die pad, die genetisch gemodificeerd was en een gekruiste mens-pad bleek. En ik leerde ook nog dat ik door een bepaalde kant op te kijken mijzelf had kunnen doen groeien die richting op – ook daar had ik niets van gemerkt.

Dat een amoebe misschien niet ervaart wat onder en boven is – en dus niet merkt dat ie ondersteboven hangt – daar kan ik me wel iets bij voorstellen. Het lastige is dat ik zelf ondertussen gewoon op de grond stond en dus wel die ervaring van onder en boven had. Dat matcht niet. Net zoals ik wel degelijk mijn armen aan het gebruiken was – binnenin het pak. Ook dat kwam niet overeen met de virtuele input. Dat ik als amoebe gevallen was, had evenmin een sensorisch equivalent. Ik viel op dat moment heel duidelijk niet. Terwijl de lepels met voedsel die ik binnenkreeg ook niet voelden als een amoebe die at – daarvoor was ik me te zeer bewust van de lepel, van de persoon die die lepel dus vasthield, en van mijn eigen pogingen het hapje (iets geleiachtigs met, ik dacht, een soort misosmaak) netjes binnen te krijgen en niet te veel te morsen. Met andere woorden: te veel sensorische input die mijn eigen lichaam en de artificialiteit van het pak benadrukte en me dus terug de werkelijkheid in trok; te weinig overeenstemming tussen de virtuele werkelijkheid en de sensorische input voor de beoogde overgave aan de beleving van een amoebe. Want dat had ik nog wel gehoord in de voice-over: “Just let go.” Mijn advies aan andere bezoekers: beweeg en doe juist zo min mogelijk, laat het gebeuren en probeer naar de tekst te luisteren.

Nog even over die voice-over. Want hoewel ik hem niet kon volgen terwijl ik de amoebe was, wil ik hem toch als vierde sterke punt van Symbiosis noemen. Of meer in het algemeen: de gedachtewereld waar die voice-overs toe behoren (meerdere, want elke deelnemer had een eigen tekst). Toen ik na mijn glansrol als amoebe, en nadat ik meer had gehoord over het verhaal waarvan ik onwetend deel had uitgemaakt, ook nog eens de pad mocht zijn, was ik beter voorbereid en kon ik meer van de tekst volgen – hoewel nog steeds niet alles.

Die teksten zijn gebaseerd op het werk van filosoof Donna Haraway en dan met name het hoofdstuk The Camille Stories: Children of Compost uit haar boek Staying with the Trouble (2016). De wereld die we in Symbiosis als amoebe, pad of mens-vlinder betreden is daarom niet een pure fantasiewereld maar ‘speculatieve non-fictie’ – het soort extreme uitbreiding van het idee van wat je nog ‘non-fictie’ kunt noemen waarop IDFA’s nieuwe-mediaprogramma DocLab verzot is. Achteraf denk ik: hoe meer ik hierover van tevoren had geweten, hoe beter ik de wereld van Symbiosis had kunnen volgen en hoe gemakkelijker ik me eraan had kunnen overgeven. Dat heeft u, beste lezer, alvast voor op mij.

In de ‘post-menselijke’ wereld die Haraway zich voorstelt, en waar Polymorf op door is gegaan, is het huidige Antropoceen ten onder gegaan door de klimaatcrisis. Op de resten daarvan is een wereld ontstaan waarin mensen, dieren en machines genetisch en cultureel vermengd zijn geraakt, zodat ook nieuwe familiebanden ontstaan (wat Haraway ‘making kin’ noemt, ‘nieuwe verwantschappen creëren’). Voor de duidelijkheid: Haraway’s filosofische toekomstvisioen is zeker geen eenvoudig idealisme, maar een uiterst complex gedachte-experiment, met niet alleen biologische en technologische, maar ook politieke en maatschappelijke lagen, dat tot allerlei interpretaties uitnodigt. Inclusief deze van Polymorf, waarin ‘symbiose’ het leidende, ‘inclusieve’ principe is geworden dat ‘competitie’ heeft vervangen.

Het is die combinatie van fysieke ervaring (hoe het is om in deze gecreëerde wereld een amoebe of een pad te zijn) met filosofisch gedachte-experiment (via de stream of consciousness in voice-over) die in Symbiosis niet is gelukt. Ze zaten elkaar in de weg. Maar dat neemt niet weg dat elk afzonderlijk onderdeel van Symbiosis me fascineert en te denken heeft gezet, zowel over het medium VR (en de mogelijkheden van haptische kostuums die de toekomst ongetwijfeld vaker zal brengen) als over de empathische vereenzelviging met alternatieve levensvormen – al moest ik voor dat laatste wel eerst het bijbehorende boekje lezen.

Maar net als bij Haraway gaat het bij de speculatieve VR-totaalervaring van Symbiosis niet zozeer over het concrete doel dat wordt bereikt, maar om de nieuwe, onverwachte en stimulerende richting die wordt gewezen. Want ook al was ik geen amoebe, ik heb nog nooit zo sterk gewild er één te zijn. En dat is toch ook niet niks.


Symbiosis is van 19 t/m 28 november 2021 te zien in Eye, Amsterdam in het kader van IDFA. Het boekje is online te koop of ter plekke (en dan alleen contant af te rekenen). Op 23 november 2021 gaan de makers van Symbiosis in gesprek met Donna Haraway in het event DocLab Live: Beyond the Cyborg Manifesto.