Filmfestival Cannes 2019: Genrefilms

Het jaar van de zombies

Atlantiques

Wordt dit het jaar van de zombies? Wel als het aan het filmfestival van Cannes ligt. Je zou het zomaar op kunnen vatten als een oproep tot revolutie.

Slechts vier vrouwen en vier mannen zitten in de selectiecommissie van het filmfestival van Cannes maar hun macht is groot. Niet alleen omdat ze onbekende makers en acteurs kunnen lanceren, ook omdat ze voor een deel het gesprek bepalen dat het komend jaar over film wordt gevoerd. Het is precies die curerende poortwachtersfunctie die een festival tot een interessante plek maakt. Al kun je je ook afvragen welke films je niet te zien krijgt. In totaal werden voor deze festivaleditie 1.845 speelfilms ingezonden, dus we kregen best veel niet te zien.

Sommige festivals nemen zelf het voortouw in de discussie, bijvoorbeeld door hun secties titels of thema’s mee te geven, maar in Cannes pakken ze het slimmer aan. Dat laat het aan de journalisten over de thema’s te ‘ontdekken’ die de selectiecommissie eerst zorgvuldig in het programma heeft gestopt.

Dus zo kwamen we de zombies op het spoor. Om te beginnen in de openingsfilm The Dead Don’t Die van Jim Jarmusch, waarin zombies boven de grond komen door een combinatie van fracking, de maan en magnetisme (maar aan de fracking lag het niet, volgens de Amerikaanse overheid). Het waren je klassieke wandelende doden, behalve dat ze niet ‘hersenen’ hun kelen uit rochelden  maar dingen als ‘free wifi’ en ‘Chardonnay’. 

Het verhaal dat het festival nadrukkelijk wilde presenteren kwam uit de films die zombies niet als levende doden opvoerden maar als monddode en machteloze burgers. Bacurau van Kleber Mendonça Filho en Juliano Dornelles is een wraakfantasie waarin de bewoners van een afgelegen Braziliaans dorp door westerse jagers als loslopend wild worden gezien dat ze tegen betaling straffeloos mogen neerschieten. De bevolking pikt het niet en komt in opstand. 

Is die opstand momentum aan het verzamelen, was de vraag die zich opdrong naarmate het festival vorderde. De Frans-Senegalese Mati Diop voerde ‘djinns’ op – niet de blauwgeverfde geest uit Aladdin, maar djinns in de letterlijke islamitische betekenis: ‘iets wat verborgen is of door een sluier niet kan worden gezien’. In Diops Atlantiques zijn dat de geesten van jonge mannen die bij hun oversteek naar Europa verdronken en ’s nachts terugkeren door de lichamen van de levenden over te nemen. Hoewel Diop de pijn van de achterblijvers van dichtbij kent, koos ze voor een afstandelijke blik die ongetwijfeld meer recht doet aan die pijn dan een melodrama had gedaan.

Prikkelender nog dan deze films in de hoofdcompetitie was Zombi Child van Bertrand Bonello in het zijprogramma Quinzaine des Réalisateurs. Bonello’s verhaal – over een levende dode op Haïti anno 1962, voodoo, en een jonge zwarte Parisiënne en haar drie witte vriendinnen in 2019 – draait om zelfstandigheid, kracht en postkoloniale verhoudingen en verzet zich koppig tegen een eerste, misschien al te gemakzuchtige lezing. 

Vier films zijn slechts vier observaties. Het gaat erom dat ze samen meer zijn dan de som der delen. De filmmakers en het festival vertellen er een verhaal mee over een groep mensen verspreid over de wereld ‘die verborgen is of door een sluier niet kan worden gezien’. Welke sluier is dat dan, is de vraag waar deze films toe uitnodigen. Het zou zomaar van levensbelang kunnen zijn om onszelf die vraag te stellen.