New York Film Festival 2020, blog 1

Fundament van de staat

City Hall

Filmcriticus Wilfred Okiche doet vanuit Lagos verslag van het New York Film Festival, dat in 2020 een hybride evenement is. In zijn eerste blog twee documentaires die reflecteren op sterke mannen en sterkere instituten.

Toen hij het Ghanese parlement toesprak, beweerde de Amerikaanse president Barack Obama in 2009 dat Afrika geen sterke mannen, maar sterke instituten nodig had. In bepaalde kringen van het continent werden Obama’s goedbedoelde opmerkingen weggewuifd als de gebruikelijke imperialistische adviezen. Weer zo’n geval van een politieke of economische leider uit het westen die op een zeepkistje klimt om advies te geven aan de minder geprivilegieerden over hoe ze hun zaakjes moeten regelen.

Maar misschien had Obama een punt. De Verenigde Staten hebben immers ook hun portie sterke mannen en sterke instituten gehad. Soms vielen die samen. Het meest opvallende geval is J. Edgar Hoover, de invloedrijke directeur van de FBI, die deze functie 48 jaar bekleedde. Hoover werkte voor maar liefst acht presidenten en achttien ministers van Justitie, totdat hij overleed aan een hartaanval.

Hoover was het toonbeeld van een sterke man, al liet hij een bedenkelijke nalatenschap achter. Hij kreeg de eer voor het bouwen van een modern en secuur misdaadbestrijdend instituut dat werkte met data, forensische wetenschap en geavanceerde technologie. De prijs hiervoor was echter hoog. Hoover stond erom bekend vrouwen te weren uit hogere rangen, discrimineerde tegen queer werknemers en lanceerde een massaal surveillanceprogramma dat private en schadelijke data verzamelde — soms illegaal — van personen die de FBI op het vizier had.

Een van die gedupeerden was Martin Luther King. In 1962 ondernam Hoovers FBI een uitgebreide surveillance-operatie gericht op het icoon van de burgerrechtenbeweging. Met toestemming van de minister van Justitie tapten FBI-agenten Kings huis- en kantoortelefoons, zijn hotelkamers en die van zijn medewerkers af. Zonder mededogen liet Hoover het staatsapparaat los op dominee King, een gewone. Er werd bewijs openbaar gemaakt van buitenechtelijke affaires, bedoeld om King en zijn missie in diskrediet te brengen.

De door Sam Pollard (Mr Soul!, 2018; Maynard, 2017) geregisseerde documentaire MLK/FBI doet koeltjes de schaal van dit abominabele gedrag van de Amerikaanse overheid uit de doeken. Op veel van Hoovers methodes zou nu worden neergekeken, maar Pollard zet aan de hand van nieuwsreportages, Kings biografie en archiefmateriaal nauwgezet uiteen hoe mainstream deze tactieken van de FBI waren en hoe breed deze acties werden gesteund door doorsnee Amerikanen die gevoelig waren voor de legende en competenties van J. Edgar Hoover.

Het kantoor van de FBI-directie werd drastisch ingetoomd na de dood van Hoover. Zijn visie op misdaadbestrijding — en Amerika in haar geheel zouden sommigen zeggen — was gebouwd op een racistisch en misogyn fundament. Die cultuur had verreikende implicaties die vandaag de dag nog steeds resoneren.

Onbedoeld werkt ook de nieuwe documentaire van Frederick Wiseman (At Berkeley, 2013; National Gallery, 2014). Met een epische speelduur van 275 minuten duikt Wiseman, een icoon en veteraan van de documentairecinema, met City Hall in het lokale bestuur van zijn geboorteplaats Boston, Massachusetts. Wiseman toont Bostons gemeentehuis in zijn epische, observerende document over de machinaties van overheden als een indrukwekkende operatie met de beste bedoelingen, geleid door burgemeester Marty J. Walsh. Hij komt het dichtst bij een hoofdpersonage in Wisemans film — op de stad Boston na. Een effectieve en gewetensvolle leider, dochter van Ierse immigranten. Walsh is het type politicus waar de wereld er meer van nodig heeft. In één scène geeft hij een krachtige speech over wapenbezit, in een andere luistert hij oprecht, terwijl hij benadrukt dat sociale rechtvaardigheid de kern van zijn administratie vormt. Een flink deel van City Hall focust op hoe de stad werkt aan de implementatie van inclusiebeleid om minderheden, kwetsbare en ondergerepresenteerde groepen te verbinden en steunen.

Walsh mag dan het gezicht van Bostons gemeentehuis zijn, maar Wiseman heeft vooral interesse in het bredere plaatje. Het wordt er alleen maar een betere film van als die ook let op de vaak onderbelichte mensen die achter de schermen zwoegen zodat de bestuursmachinerie soepel werkt. Dat betekent onder andere de mensen die werken op beleidsniveau, de programma-opzichters, de gezondheidsprofessionals, de bouwinspecteur, en toezichthouders.

Al die functies zouden niet kunnen werken zonder de diverse gemeenschappen van Boston en City Hall schetst nauwkeurig de overlap tussen beleid maken, de gemeenschap vertegenwoordigen en participatie. Daarmee kaart de film aan hoe die overlap de kern vormt van wat er in zo’n instituut gebeurt. Kleine ondernemers, oorlogsveteranen en te weinig gerepresenteerde gemeenschappen staan meerdere keren op de stoep om van zich te laten horen en zich te verzetten tegen zaken die hun dagelijkse leven beïnvloeden. Wisemans geduldige, observerende blik houdt tot het einde stand en documenteert de impact van het runnen van een stadsbestuur. Krachtige mensen die door samenwerking en respect krachtige instituten vormen.