Berlinale 2025: Shoah herdacht

'Fictie van de werkelijkheid' blijft urgent

Shoah

De heruitbreng van Shoah bevestigt de monumentale status van Claude Lanzmanns documentaire-opus en zet de programmering van de Berlinale dit jaar op scherp.

Tachtig jaar geleden eindigde de Tweede Wereldoorlog en werd het Auschwitz-Birkenau-concentratiekamp bevrijd. Veertig jaar geleden verscheen Claude Lanzmanns Shoah over de vernietiging van Joden tijdens de Holocaust. Dit jaar zou Lanzmann, die in 2018 overleed, honderd zijn geworden.

De Berlinale had geen beter moment kunnen kiezen voor de heruitbreng van Lanzmanns negenenhalf uur durende opus over dood en vernietiging, die tijdens het festival als gloednieuwe 4K-restauratie in première ging. Binnen het thema ‘The Presence of the Past’ wordt Shoah op de Berlinale bijgestaan door Je n’avais que le néant – “Shoah” par Lanzmann (2025), een archiefdocumentaire van Guillaume Ribot over Shoah’s langdurige en pijnlijke maakproces.

Lanzmann wijdde twaalf jaar van zijn leven aan het maken van Shoah. Hij noemde zijn megalomane project “een fictie van de werkelijkheid”, een indringende documentaire vol getuigenissen die door zijn associatieve montage ook filmkunst durft te zijn.

Lanzmann nam diepgravende en persoonlijke interviews af met overlevers van de concentratiekampen, omwonenden die de misdaden op het Poolse platteland ongetwijfeld gezien moeten hebben en moordenaars die onderdeel waren van deze systematische vernietiging.

Zijn persoonlijke interviewtechnieken zoomden vaak in op de kleinste details — bijvoorbeeld de liederen die de Joden in het kamp moesten leren van hun Duitse commandanten of de kleur van de Saurerwagen-busjes waarmee de Joden in eerste instantie vergast werden, voordat de permanente gaskamers in de vernietigingskampen geïnstalleerd werden.

Je n’avais que le néant – “Shoah” par Lanzmann

Het levert een minutieus filmtestament op over de grootste misdaden van de twintigste eeuw. Mede door die diepe fixatie op elke mogelijke laag van de systematiek van de Holocaust vergaarde Lanzmann gedurende twaalf jaar meer dan 350 uur aan filmmateriaal. In de montage duurde het zo’n vijf jaar totdat de regisseur in deze overweldigende hoeveelheid materiaal zijn uiteindelijke meesterwerk vond. 

Voor Je n’avais que le néant spitte Ribot vervolgens door 220 uur aan opnames die de uiteindelijke versie van Shoah niet hebben gehaald. Vergezeld door fragmenten uit Lanzmanns autobiografie en dagboek verkent deze documentaire hoe Lanzmann dit overweldigende project op zijn schouders droeg. De titel verwijst naar een gewaarwording die Lanzmann aan het begin van zijn missie al had: “Ik wilde filmen, maar alles wat ik had was nietsigheid.”

Je n’avais que le néant laat vervolgens zien hoe Lanzmann door die “nietsigheid” heen wist te filmen. Hoe hij zijn film gebruikt om de verachtelijkheid van de Holocaust recht in de ogen te kijken en de nog levende geschiedenis van dit kwaad zo sterk mogelijk op het scherm te brengen. Voor Lanzmann was dit een haast mythische onderneming. Met Shoah wilde hij de herinneringen aan de Holocaust “reïncarneren”, zodat de miljoenen doden via zijn film weer konden spreken.

Claude Lanzmann: Spectres of the Shoah

In tegenstelling tot Adam Benzine’s Claude Lanzmann: Spectres of the Shoah (2015) duikt Je n’avais que le néant nooit in het privéleven van Lanzmann. Ribot kiest voor een essayistische uiteenzetting van Lanzmanns filmstrategieën. In de openingsscène zien we hoe de regisseur gedurende meerdere takes door het Poolse landschap rijdt en de radio aanzet om een nummer af te spelen. Je begrijpt gelijk: hij moest bepaalde momenten in scène zetten om tot die haast mythologische “fictie van de werkelijkheid” te komen.

De film verkent constant welke tactische, esthetische en filosofische keuzes de regisseur moest maken. Zo spreekt Lanzmanns bezoek aan de Verenigde Staten, om bij verscheidene Joodse organisaties geld voor dit kostbare project binnen te halen, boekdelen. Ribots voice-over leest voor uit Lanzmanns autobiografie, hoe de regisseur totaal geen idee had hoe hij Shoah aan deze mensen kon verkopen. Dit is geen film die liefde en acceptatie predikt of die gaat voor het simpele “nooit meer”-sentiment. Dit is een film die de dood tot leven wil wekken, die pijnlijke confrontaties met het kwaad opzoekt en die weigert zichzelf in een rechtlijnig narratief te plaatsen. Zijn bezoeken aan Amerika leverden hem natuurlijk geen cent op.    

Sommige van de outtakes die Ribot in zijn documentaire laat zien, komen in de buurt van een thriller. Zo zien we welke clandestiene technieken Lanzmanns team moest toepassen om in het geheim enkele van de nazi-daders uit concentratiekampen op film vast te leggen. Een interview met Franz Suchomel (lid van de Einsatzgruppen en onderdeel van Aktion Reinhardt) werd op een compacte paluche-camera opgenomen. De beelden van die verborgen camera werden via antenne naar een dichtbij geplaatst filmbusje gezonden, waar het materiaal door Lanzmanns team via televisiemonitors werd opgenomen. Het voelt alsof je naar het politieteam van The Wire kijkt, die aan geavanceerde surveillance-apparatuur sleutelt om incriminerend materiaal te vergaren. Het interview wordt bloedstollend zodra Suchomel erachter komt dat hij in het geheim wordt gefilmd. Een confrontatie volgt. Lanzmann en zijn team rennen het huis uit, duiken de filmbus in en trappen op het gas, alsof zij de daders zijn die de plaats delict ontvluchten en de nazi het van zijn privacy beroofde slachtoffer. Lanzmann gebruikte deze clandestiene methodes meerdere keren voor Shoah om in zijn eigen woorden “de bedriegers te bedriegen”. 

Veertig jaar na Lanzmanns première bevestigt Je n’avais que le néant opnieuw wat voor een mirakel van een film Shoah is — de alfa en de omega van de non-fictiecinema, die nog steeds geldt als de Ur-tekst over de Holocaust. Voorafgaand aan Lanzmann was er niemand die het idee had gehad om Poolse omwonenden te interviewen over wat zij zich herinneren van de Holocaust. Bovendien goot niemand anders dat indringende materiaal in een film die zo doorslaggevend is gebleken in de manieren waarop we de abjectie van de Holocaust kunnen verbeelden.

Bedrock

Daarom is het zo interessant om dit jaar ook Bedrock in de programmering van de Berlinale te zien. Je zou Kinga Michalska’s lange documentairedebuut een nazaat van Shoah kunnen noemen. De in Canada woonachtige regisseur uit Polen past immers soortgelijke strategieën toe om te laten zien hoe het verleden van de Holocaust voortleeft in de landschappen van hedendaags Polen. Nog concreter zou je kunnen zeggen: dit is een film over de kleinkinderen van Shoah, over een nieuwe generatie die leert leven met het idee dat de plek waar zij opgroeien voor altijd gebrandmerkt is door wat zich daar in de jaren veertig van de twintigste eeuw heeft afgespeeld. 

De geschiedenis is immers altijd in beweging, en Bedrock legt in de tegenwoordige tijd vast hoe de relatie van Poolse burgers met dat schuldige landschap aan het verschuiven is. Michalska kwam op het idee voor de documentaire toen hen een vakantie in Polen met hun moeder plande en erachter kwam dat Oswiecim (Auschwitz) ook gewoon een ordinair dorp is waar mensen wonen, werken en leven.

In Bedrock verbeeldt Michalska de nalatenschap van de Holocaust als een ongemakkelijke waarheid die vooral op detailniveau het alledaagse leven in de weg zit. De constructiewerkers die snelwegen rondom voormalige werkkampen bouwen, stuiten hier op massagraven. De talloze toeristenbussen die naar de concentratiekampen van Auschwitz-Birkenau trekken, zorgen voor verkeershinder. De flatgebouwen die nu door arbeiders bewoond worden, werden vroeger voor de vernietiging van Joden gebruikt. Bedrock vraagt zich af welke omgangsvormen we moeten vinden om het heden met het verleden in evenwicht te brengen. Hoeveel ruimte geef je aan de gruwelen van vroeger, zonder er je eigen leven mee in de weg te zitten?

Michalska heeft het lef om deze reflectie op de Holocaust te verbinden met de humanitaire crisis die zich momenteel afspeelt rond het Poolse grensgebied met Belarus. Door het lot van Syrische migranten aan de grens in de context te plaatsen van de systematische vernietiging van de Joden, laat Bedrock zien dat het landschap nog steeds schuldig is. Dit is Michalska’s manier om het verleden in gesprek te laten gaan met het heden. Hen maakt hier een pijnlijke, belangrijke en urgente keuze, zeker binnen de context van de huidige editie van de Berlinale, waar de genocide in Gaza de spreekwoordelijke olifant in de kamer is. En benadrukt daarmee dat de nalatenschap van Lanzmanns Shoah nog altijd voortleeft.