Wij zijn 30: Er was eens…
een idealistische filmgek
NRC-redacteur Hans Beerekamp blikt in een reprise van zijn illustere column ‘Er was eens’ nog één keer terug, op het Petit-Carltonberaad van 1981.
Er was eens een idealistische filmgek die onverstoorbaar sjekkies draaide en uitsluitend bier dronk. Eigenlijk werkte hij altijd, aan handenvol projecten tegelijk. Hij schreef over film in dagbladen en festivalkranten, Skrien en De Groene, probeerde onafhankelijke producties op te zetten, zat in adviescommissies en bracht mensen bij elkaar. Voor Jan Heijs (1952-2006) was film ook een maatschappelijk en politiek instrument, zoals in 1981 wel meer mensen vonden, met name bij de filmhuizen en Huub Bals’ bevlogen Rotterdamse festival Film International.
In het door Jan geschreven jaaroverzicht van 1981 in het Filmjaarboek (ook al zijn eigen kindje) lezen we dat de Gouden Palm dat jaar werd gewonnen door Andrzej Wajda’s Poolse pamfletfilm man van ijzer, een symbool van volksverzet tegen een corrupt regime. En dat de komst van de kabeltelevisie auteursrechthebbenden veel zorgen baarde over het ongecontroleerd verspreiden van hun films. In dat opzicht zijn er duidelijke overeenkomsten tussen 1981 en 2011.
Hoopvol was dat Nederlandse kwaliteitsfilms als het meisje met het rode haar en een vlucht regenwulpen meer bezoekers trokken dan inmiddels vergeten commerciële projecten als hoge hakken, echte liefde en ik ben joep meloen. De meest succesvolle film van het jaar was een Franse arthousefilm, Claude Lelouch’ les uns et les autres, terwijl Hollywoodmastodont United Artists naar het faillissement werd gedreven door de legendarische flop van Michael Cimino’s ambitieuze superwestern heaven’s gate.
Gekibbel
Er viel veel te bespreken dat jaar in Cannes. Na de laatste voorstelling van de avond stond Jan vaak als eerste kwartier te maken op de stoep voor het café Le Petit Carlton. De filmhuisbonzen Henk Camping, Frans Westra en Jacques van Heijningen schaarden zich rondom Jan en daar werd gekibbeld over het filmaanbod van die dag, over de ruzies van de onafhankelijke sector met de Bioscoopbond en over de vraag wie er aan de beurt was om bier te halen. Als Robbert Wijsmuller, de licht kakkineuze distributeur van les uns et les autres, langskwam om Bals en zijn vrienden respect te betuigen, dan was het duidelijk dat hij aan de beurt was.
Waar Jan niet over schreef, was de hoopvolste en wellicht meest beklijvende filmgebeurtenis van dat jaar. Samen met strijdmakker Henk Rabbers had Jan in maart de Filmkrant weten te verzelfstandigen. Wat ooit begon als huisorgaan van de Amsterdamse studentenbioscoop Kriterion, waar Bals zijn distributietitels uitbracht, werd een onafhankelijk en gratis landelijk maandblad, betaald door advertenties van alle filmhuizen, en platform voor het debat over filmkwaliteit en maatschappelijke vernieuwing. En om wars van belangen, politieke opvattingen of persoonlijke humeuren de lof te zingen van goede films en die zo bij een breder publiek onder de aandacht te brengen.
Er is veel veranderd sindsdien, in de samenleving en in de filmtheaters, maar de Filmkrant is blijven bestaan, juist dankzij haar onafhankelijkheid. Als Jan er nog was geweest, dan zou hij nu ongetwijfeld twitterkoning zijn en onvermoeid zoeken naar nieuwe allianties, naar middelen om de vermarkting en vercommercialisering van de filmtheaters te temperen, maar ook om de subsidieafhankelijkheid te verminderen. De oude marxist, in 1976 afgestudeerd als communicatiewetenschapper met de scriptie ‘Film, Kapitaal en Politiek’, subsidieerde zijn eigen onafhankelijkheid door in de topjaren van de beurs slim in aandelen te handelen.
Van de luie, verwende houding van gesubsidieerde filmkunstenaars en hun paladijnen moest Jan even weinig hebben als van populistische rancune tegen de elitecultuur. De Filmkrant was van en voor iedereen, niet door controverse en rumoer uit de weg te gaan, maar die juist ruim baan geven, alsof heel Nederland mocht aanschuiven bij het Petit-Carltonberaad.
Jan zou plannen hebben ontwikkeld om de Filmkrant de huidige stormen te laten doorstaan, een ei (Eye?) van Columbus te ontdekken om markt en kwaliteit niet tot elkaars vijanden te maken. Hij zou onverstoorbaar rechtdoor hebben gelopen, met meer gevoel voor wat er aan de basis van de filmcultuur bruist en borrelt dan voor wat er aan de top bekokstoofd wordt.
Hans Beerekamp