Wat is waar?
Weten zonder meten
Ford Transit
Hoeveel mag een filmmaker manipuleren en zijn film toch een documentaire noemen? Deze vraag werd weer actueel toen bleek dat Hany Abu Assad delen van Ford Transit in scène had gezet. Maar waarom is een bewust geconstrueerde werkelijkheid minder waard dan de zogenaamde objectieve werkelijkheid van de journaals? Een pleidooi voor de waarheid in de documentaire.
Recent onderzoek wees uit dat minder dan vijftig procent van de televisiekijkers in Amerika onvoorwaardelijk gelooft wat er op CNN wordt beweerd. De bekende Vlaamse socioloog Mark Elchardus was al eerder in zijn boek Anatomie en oorzaken van het wantrouwen (2002) tot een dergelijke conclusie gekomen voor België. Volgens zijn enquêtes kon de pers zelfs slechts rekenen op 20,6 procent vertrouwende respondenten. Alleen het gerecht, kerk, vakbonden, parlement en regering scoorden nog lager op de vertrouwensbarometer. In Nederland zal het niet veel anders zijn.
Maar als zo weinig mensen geloven wat er wordt verkondigd op het journaal en in de kranten, waarom worden ze dan nog bekeken en gelezen? De pessimist zal antwoorden: omdat er nu eenmaal niks anders is. Een beetje maatschappelijk functionerend mens heeft toch informatie nodig, zelfs al kan hij niet altijd op kwaliteit aan. Maar er is natuurlijk ook een andere visie mogelijk. Een visie waarin lezer en kijker kritische nieuwsconsumenten zijn die zelf bepalen welke berichten ze tot zich nemen, hoe ze die interpreteren en hoeveel waarde ze er aan hechten. De krantenabonnee en journaalkijker is een nieuwsshopper, zijn werkelijkheid een lappendeken van ANP-tjes, satellietbeelden, redactionele commentaren en columns.
Eigenlijk zijn het alleen nog de nieuwsmakers zelf die zich op gezette tijden druk maken over het werkelijkheidsgehalte van hun berichtgeving. Zoals in het geval van Jayson Blair, de New York Times-verslaggever die vorig jaar werd ontmaskerd als een creatieve knip-en-plak-schrijver die zijn stukken fabriceerde uit gejatte artikelen en fantasie. Of de Brit James Forlong, die bij Sky News werd ontslagen toen bleek dat hij archiefmateriaal had gepresenteerd als live-beelden. Een paar weken later pleegde hij zelfmoord, een gebroken man bedolven onder de kritiek van de zender die hem had ontslagen en collega’s die schande spraken van zijn werkwijze.
Als het aan het publiek had gelegen dan was het nooit zover gekomen. Dat tilde blijkbaar niet zo zwaar aan Forlongs vergrijp. Nieuwsconsumenten zijn doorgaans genuanceerd genoeg om te weten dat ook journalisten mensen zijn en dus gevoelig voor tijdsdruk, sympathieën en conflicterende belangen. Ze zijn door de mediastortvloed getraind om nieuws te herkennen als standpunten. En Elchardus geeft ze gelijk. “Journalisten zijn geen wetenschappers en moeten dat ook niet proberen zijn”, stelde hij in een debat afgelopen april aan de Volks Universiteit Brussel. “Ik zie hen eerder als kunstenaars – erg bewonderenswaardige kunstenaars dan nog, want ze werken met een erg complexe materie, namelijk de werkelijkheid.”
Maar waarom wordt de onmogelijkheid van objectiviteit in de journalistiek wel langzamerhand geaccepteerd en niet in de documentaire? Toen afgelopen maand bleek dat Hany Abu Assad een deel van zijn Ford Transit in scène had gezet, viel de halve wereld over hem heen. Hij had voor bepaalde delen van zijn verhaal over een taxichauffeur op de bezette West-Bank in Israël acteurs ingezet. Genoeg reden voor de BBC om de film te laten vallen als een baksteen en voor financier VPRO om vertoning op het Nederlands Film Festival te dwarsbomen. Assad werd in de hoek gezet als een moedwillige leugenaar en vervalser van de werkelijkheid.
Rookmachines
Die ophef is des te vreemder als je de argumenten van de critici bestudeert. Die komen namelijk telkens neer op het herhalen van de oude journalistieke criteria. De journalist is daarin een waardevrij doorgeefluik van ‘harde feiten’ die zich ondubbelzinnig ontvouwen waar hij met zijn camera of notitieblokje bij staat.
En de documentairemaker zou dan het verlengstuk zijn van zijn journalistieke vakbroeder. Met dat verschil dat hem niet wordt gevraagd voor iedere bewering minstens twee te verifiëren bronnen aan te dragen. Zijn integriteit hangt nog veel meer in het luchtledige. Bij hem komt het aan op een stilzwijgende afspraak dat al het getoonde authentiek is, zonder overigens ooit duidelijk uit te spreken wat authentiek is. En als journalisten al eerder kunstenaars dan wetenschappers zijn, hoe kan je dan dat soort absolutisme verwachten van documentairemakers, die toch veel meer nog tot de artistieke vleugel van de beeldenmakersbranche moeten worden gerekend?

In de details van de discussie rond Ford Transit werd al snel duidelijk dat er inderdaad ook geen sprake is van absolute werkelijkheidscriteria. Objectiviteit heeft een glijdende schaal. Dat Jos de Putter in zijn documentaire Het is een schone dag geweest rookmachines inzette om zijn vader in virtuele ochtendmist op de tractor over het land te laten rijden, daar hadden weinigen problemen mee. Ook de gerepeteerde en strak geregisseerde documentaires van pionier Joris Ivens werden niet plotseling afgedaan als minder waard. En dat Michael Winterbottom voor zijn bejubelde In This World eerst een locatiemanager vooruit stuurde voordat hij met zijn Afghaanse jongetjes de smokkelroute naar het Westen aflegde, wordt hem ook niet kwalijk genomen. Maar dat laatste zal ook wel liggen aan het feit dat Winterbottom zich nooit heeft vastgebeten in het etiket ‘documentaire’.
Dat laatste zegt overigens niets over Winterbottoms intentie. Met In This World zet hij nog steeds een bijzonder realistisch beeld neer van wanhopige immigranten die hun leven wagen voor een betere toekomst. Het is een beeld dat zich meteen vasthaakt aan andere beelden die we kennen. Beelden van 58 dode Chinezen in een koelwagen in Dover. Van illegale vluchtelingen die ’s nachts proberen door de Chunnel te vluchten. Van een doodgevroren Congoleesje dat zich had verstopt in het landingsgestel van een lijntoestel dat richting Europa vloog. Of Winterbottoms werk nou een documentaire heet of niet, doet weinig af aan die associatieve beeldentrein die door onze zeer echte belevingswereld raast.
Maar als een filmmaker zijn intentie in stelling moet gaan brengen om het waarheidsgehalte van zijn documentaire te verdedigen tegen aantijgingen van onwerkelijkheid, dan gaat het fout. Dat was het geval bij Hany Abu Assad. Hij moest na afloop uitleggen dat hij misschien niet de werkelijkheid had gefilmd zoals hij die had gezien, maar de waarheid zoals hij hem ervoer. Dat de werkelijkheid altijd al een glibberige kluwen van nooit helemaal te ontrafelen standpunten is. En dat de waarheid soms fictie is die echter is dan de werkelijkheid. Zijn cameralens was geen vervormende lachspiegel, maar een filter. Voor een naschrift met dit soort fundamentele overwegingen was het echter te laat. De waarheid was al kapot gemaakt door de drammerige beschuldigingen van onwerkelijkheid. Dat de opdrachtgevers geen vertrouwen meer hadden in de filmmaker was niet de nekslag. Ze hadden het vertrouwen in de beelden weggevaagd. Die kregen geen kans meer om zich zonder inmenging te bewijzen.
Schedelmetingen
In Mark Elchardus’ vertrouwensbarometer kwam de wetenschap uit op nummer één. En uitgerekend in de wetenschap, vooral de sociale, weet men al heel lang dat zoiets als objectieve werkelijkheid niet bestaat.
De overtuiging dat onweerlegbare kennis voortkomt uit het toepassen van zogenaamd waardevrije onderzoeksmethoden is met de postmoderne golf van de jaren tachtig en negentig definitief van tafel geveegd. Antropologen deden toen allang niet meer aan schedel- en IQ-metingen, onder sociologen deden alleen nog de verstokte statistiekjunks aan cijfermatig onderbouwde trendvoorspellingen. Een heel scala aan bronnen deed zijn intrede in de wetenschap, veelal afkomstig uit domeinen die voorheen als uitdrukkelijk niet-wetenschappelijk werden beschouwd. Dagboeken, fragmenten uit romans, opgetekende levensverhalen, dorpsroddel, door de tijd vervormde orale overleveringen, beeldende kunst en nog veel meer ‘oneigenlijk’ materiaal begon op te duiken in proefschriften en scripties.
Maar het gebruik van al die onmeetbare en oncontroleerbare informatie is doorgaans niet gericht op het verhogen van het werkelijkheidsgehalte van de studie. Ze dienen vaak als reflectie op de methode van onderzoeken zelf, zetten hun vraagtekens bij de superioriteit van het ‘meten is weten’. En niet zelden dienen ze ook als spiegel voor de onderzoeker. Door zichzelf te omringen met een veelheid aan perspectieven relativeert hij zijn eigen perspectief. Een werkelijkheidsperspectief dat hij heeft ontwikkeld binnen zijn opleiding en dat hij zonder relativering makkelijk zou kunnen beschouwen als kortste lijn tussen zijn onderzoeksvragen en de waarheid. Zonder die andere perspectieven zou hij nog kunnen gaan denken dat de waarheid een kenbaar iets is, in plaats van een geloofskwestie.
In de wetenschap gaat het net als in de politiek en de journalistiek om overtuigen. Iets is waar zodra genoeg mensen geloven dat het waar is. Soms wordt de werkelijkheid daarbij ingezet, of een interpretatie van die werkelijkheid. Maar noodzakelijk is dat niet. En dat geldt ook voor documentaires.
Het doet daarom ook niet ter zake of Hany Abu Assad zijn taxichauffeur van de markt in Jeruzalem heeft geplukt of van een Amsterdams parkbankje. Hij had zelfs de hele West-Bank kunnen nabouwen in een studio in Almere, met zand uit de Flevopolder om de woestijn na te bootsen en een stevige bouwlamp als brandende zon. Daar was Ford Transit geen millimeter minder waar door geworden. Wel minder werkelijk. Maar doet dat er toe? Wordt zijn standpunt sterker als de kijker de garantie krijgt dat het stof een Sahara-stempel draagt? Of de gutturale dialoog door een spraakdeskundige is geïdentificeerd als authentiek Nazareens?
De overtuigingskracht zit niet in die objectieve werkelijkheidselementen. Die zit in de presentatie, in de overredingskracht van het getoonde. De kijker moet kunnen denken dat iets waar zou kunnen zijn, hij moet zich laten overtuigen. Of iets daadwerkelijk zo is gebeurd, is dan niet meer belangrijk. Het feit alleen al dat de kijker denkt: ‘Het had kunnen gebeuren’, zegt al genoeg over de werkelijkheid zoals we hem via journaals en kranten krijgen voorgeschoteld. En op die manier is een deels fictieve documentaire deel van de werkelijkheid. Maar belangrijker nog: hij is waar.