Nee zeggen kan altijd

Wie was Hannah Arendt? Filosofe Nanda Oudejans kadert de film die Margarete von Trotta over haar maakte in.
Door Nanda Oudejans
De Joods-Duits-Amerikaanse filosofe Hannah Arendt (1906-1975) weigerde zichzelf filosoof te noemen. Volgens Arendt stelt de filosoof ‘de mens’ centraal en is daarom niet in staat de wereld te doorgronden die door de mensen wordt bewoond en gedeeld. En om die wéreld, die menselijk wordt juist omdat ‘velen het erover hebben’, hoezeer zij ook met elkaar van mening verschillen, was het Arendt nu juist te doen. Nadat zij in 1941 Europa was ontvlucht voor het nazisme, had Arendt gezien hoe een gemeenschappelijke wereld vernietigd wordt wanneer zij in de ijzeren tang van het uniforme ‘één waarheid, één leider, één volk’ wordt gehouden. Haar eigen denken wordt daarentegen voortgestuwd door een bijna onwrikbaar geloof om de wereld vorm te geven vanuit de menselijke pluraliteit.
Dit vraagt onder meer om een gezonde publieke ruimte waarin mensen elkaar kunnen ontmoeten als gelijken en waarin de verschillen tussen hen zichtbaar mogen zijn. Arendt schreef hoe die veelheid aan stemmen en wisselende perspectieven de wereld verlicht en de duisternis verdrijft die invalt wanneer mensen met één mond beginnen te praten en unanimiteit van mening wordt afgedwongen.
Atoombom
Amor mundi, liefde voor de wereld, noemde Arendt dat. Ironisch genoeg maakte haar liefde voor de wereld Arendt soms blind voor al te menselijke gevoeligheden. Zo kon zij bijvoorbeeld in alle ernst beweren dat de dreiging van de atoombom er niet uit bestond dat die grote aantallen dodelijke slachtoffers kon maken, want mensen zijn nu eenmaal sterfelijk en dood gaan ze toch. Nee, de dreiging bestond er eerder uit in dat een wereld en haar wetten, die naar hun aard onsterfelijk zijn, potentieel vernietigd zouden worden. Een heel andere manier van de wereld beschouwen dus.
Eichmann-proces
Dat gebrek aan tact is Arendt zwaar te komen te staan in haar reportage over het proces dat de staat Israël in 1961 voerde tegen Adolf Eichmann, de SS-functionaris die verantwoordelijk was voor het transport naar de concentratie en -vernietigingskampen. De controversiële stukken die Arendt daarover publiceerde in The New Yorker riepen, zoals we in Margarethe von Trotta’s film kunnen zien, de woede van vriend en vijand op en veroorzaakten een stormvloed aan kritiek. Men verweet haar onder meer het lijden van het Joodse volk te veronachtzamen en, erger nog, dit lijden te bagatelliseren door van de dader een lachwekkende clown te maken die helemaal niet handelde vanuit antisemitische en extremistische motieven maar gewoon niet goed wist wat hij eigenlijk deed. Het eerste verwijt is begrijpelijk, het tweede bewijst hooguit dat men Eichmann in Jeruzalem. De Banaliteit van het Kwaad niet gelezen heeft.
Joodse Raden
Wat vooral het morele gemoed van veel lezers schokte was de nadruk die Arendt legde op de rol van de door de nazi’s ingestelde Joodse Raden die hun medewerking verleenden aan het selecteren en deporteren van de joden. ‘Deze rol der Joodse leiders’, schrijft Arendt, ‘in het drama van de vernietiging van hun eigen volk is ongetwijfeld het somberste hoofdstuk van het hele gruwelverhaal.’ Het gaat wellicht wat ver om Arendt vanwege dergelijke beweringen te beschuldigen van antisemitisme, zoals haar felste tegenstanderts deden. Maar het getuigt inderdaad van slechte smaak om te morrelen aan de scherpe scheidslijn tussen daders en slachtoffers wanneer het gaat om het vaststellen van de schuld van een dader van het formaat Eichmann.
Ook Arendt’s onverholen irritatie over de ’tijdrovende en irrelevante’ getuigenverhoren in de rechtszaal in Jeruzalem lokte woedende reacties uit. Hoe durfde Arendt de slachtoffers hun recht van spreken te ontnemen? Deze verontwaardiging bij haar lezers is begrijpelijk. Het was 1961, de herinneringen aan de totalitaire moordmachine lagen nog vers in het geheugen. Toch maakte Arendt met haar kritiek een wellicht moeilijk te verkroppen maar belangrijk punt over het hele proces-Eichmann. Scherpzinning constateert ze dat voor de openbaar aanklager, Gideon Hausner, het proces niet principieel om Eichmann en zijn daden ging, maar om het grote lijden van het joodse volk. Daarom, en niet om de schuld van Eichmann te bewijzen, liet Hausner getuige na getuige verschijnen, en voerde zelfs een aanzienlijk aantal overlevenden op die getuigden van de gruweldaden begaan in het Oosten terwijl al vast stond dat Eichmanns activiteiten zich richtten op het Rijk zelf, en zich uitstrekte tot West en Zuid Europa. ‘In dit proces’, schrijft Arendt, "ging het de aanklager in eerste instantie om wat de joden geleden hadden en pas in tweede instantie om de daden van Eichmann.’ Arendt leverde zelfs kritiek op de tegen Eichmann geformuleerde aanklacht. Hij had volgens haar voor een internationaal strafhof, en niet een joods tribunaal, terecht moeten staan wegens misdaden tegen de mensheid, en niet wegens misdaden tegen het Joodse volk.
Israël legitimeren
Volgens Arendt dienden de ellelange getuigenverhoren dan ook niet om Eichamnn’s schuld te bewijzen en recht te spreken. Veeleer waren zij een oneigenlijk middel voor het in haar ogen nauwelijks verholen maar door niemand opgemerkte politieke doel van het proces: het joodse volk leren dat het alleen in het beloofde land veilig is, en zo de staat Israël te legitimeren. Voor dergelijke politieke doeleinden mag het recht niet worden misbruikt, en Arendt haalde fel uit naar Ben-Gurion die daags voor het proces verklaarde dat dit het begin zou zijn van de ontmanteling van de betrekkingen tussen de nazi’s en Arabieren. Ironisch merkte Arendt op dat heel wat moordenaars in Duitsland nog vrij rondliepen, en dat een flink aantal van de ambtenaren van de regering Adenauer zonder twijfel meer recht hadden op een plaats in de historie van de nazimisdadigers dan de ex-moefti van Jeruzalem of welke Arabier dan ook. Bovendien hield Eichmann zich jaren schuil in Argentinië, niet bepaald een islamitisch land.
Hansworst
Wat Arendt echter het meest werd kwalijk genomen was dat zij Eichmann, de administratieve massamoordenaar, afschilderde als een hansworst en niet als de duivel. Dat zij hem onschadelijk maakte door hem banaal en gedachteloos te noemen. Arendt stond daarin overigens niet alleen. Harry Mulisch, die eveneens het proces in Jeruzalem bijwoonde, kwam tot soortgelijke bevindingen in De zaak 40/61, — door Arendt vol lof een weldadig boek genoemd waar zij met regelmaat uitputte. Wat Arendt en Mulisch beiden trof was het volslagen gebrek aan werkelijkheidszin waar Eichmann aan leed, zijn ontstellende onvermogen aandacht te hebben voor datgene wat zich voltrekt en hoe hij daarin in verwikkeld is. Eichmann ontbrak het aan de kracht om zich de positie van anderen voorstellen, aan het vermogen zich te oriënteren in een met anderen gedeelde wereld. Blind voor het lijden van de slachtoffers, projecteerde hij het lijden uitsluitend op zichzelf. Dus toen hij een massaexecutie bijwoonde dacht hij niet ‘mijn god, wat doe ik hier?’, maar eerder ‘wat erg voor mijzelf dat ik dit toch allemaal moet aanschouwen.’
Geweten
Juist vanwege Eichmanns volslagen gebrek aan realiteitszin benadrukt Arendt zijn lege, clichématige gepraat. En ja, dat werkte soms op haar lachspieren. Bijvoorbeeld wanneer hij vlak voor zijn executie wat clichés over begrafenissen uitkraamt, zonder te beseffen dat het om zijn eigen begrafenis gaat. Maar Arendt bedoelde geenszins hem onschadelijk of zelfs onschuldig te maken. Integendeel, zij wilde juist verduidelijken dat clichés ons afschermen van de werkelijkheid. Wie spreekt in clichés vervlakt de taal, en wie zich beweegt in een oppervlakkige taal weet niet meer te denken.
Daarmee confronteert Eichmann ons met het ethisch probleem van het geweten, van het vermogen goed van fout te kunnen onderscheiden ook al zaait de heersende opinie dood en verderf om ons heen. Het bevreemdende aan Eichmann was dat hij niet de handelingen ontkende die de aanklager aan hem toeschreef, maar dat hij ontkende schuldig te zijn. Hij was niet schuldig, zo luidde zijn verweer, omdat hij slechts deed wat hem werd opgedragen en niemand hem ooit had verteld dat het fout was wat hij deed.
Eichmann verwarde moraal met gehoorzaamheid. De film Hannah Arendt van Margarethe von Trotta maakt perfect duidelijk dat Eichmanns schuld gelegen is in zijn gehoorzaamheid. En dat de onthutsende les die Arendt had geleerd in Jeruzalem was dat mensen schuldig kunnen zijn aan een ‘jawohl‘, terwijl zij ‘nein’ hadden kunnen zeggen.