Nederlandse pioniers
Drie vrouwelijke filmmakers (voor 1977)

Bet, de koningin van de Jordaan
Internationaal groeit de aandacht voor vrouwelijke filmpioniers. Wie is de Nederlandse Alice Guy-Blaché?
Bestond er in de Nederlandse filmwereld een Wonder Woman zoals de Franse filmmaker en producent Alice Guy-Blaché (1873-1968)? Ook al was onze nationale filmindustrie wat bescheidener van omvang in de pioniersjaren van de cinema? Kent onze filmgeschiedenis ook voorlopers die ten onrechte vergeten zijn geraakt? Guy-Blaché is de laatste jaren aan een heuse revival bezig. Haar werk wordt opgespoord en gerestaureerd en er zijn verschillende documentaires over haar in de maak.
Stel je voor: Guy-Blaché was tussen 1896 en 1906 waarschijnlijk de enige vrouw ter wereld die films regisseerde. Ze experimenteerde met geluid en kleur en ze castte niet alleen witte mensen. Drie revoluties op een rij. In 1906 regisseerde ze The Consequences of Feminism, een nog steeds erg grappig filmpje over de angst voor zelfstandige vrouwen, waarin allerlei genderrollen zijn omgedraaid en op de hak worden genomen. In 1912 maakte ze A Fool and his Money met alleen zwarte acteurs.
Als je in de Nederlandse filmgeschiedenis vóór pakweg 1950 op zoek gaat, ontdek je drie vrouwen. Drie maar? Inderdaad. Na de jaren twintig duurde het tot 1977 voordat een Nederlandse vrouw weer een film regisseerde. Dat was Nouchka van Brakel met Het debuut. Niet per se omdat de Nederlandse filmindustrie zo conservatief was, zegt filmhistorica Annette Förster, die een boek schreef over vrouwen in de zwijgende film. Het ging gewoon niet goed met die industrie.
Des te opmerkelijker is het dat het deze drie vrouwen wel lukte. In 1911 was Caroline van Dommelen (1874-1957) de eerste Nederlandse vrouw die een film regisseerde. Dat was De bannelingen, die ze zelf schreef en samen met Léon Boedels regisseerde. Een van haar films, Vrouwenoogen (1912), regisseerde ze alleen. In tegenstelling tot Guy-Blaché, die een groot deel van haar leven voor erkenning vocht, stond Van Dommelens naam wel in de advertenties voor de film vermeld. Helaas zijn geen van haar films bewaard gebleven.
Afkomstig uit een oud-acteursgeslacht gaf ze het acteren niet op. Tussen 1911 en 1918 verscheen Van Dommelen in zeven films. Namens de Neutrale Partij stelde ze zich trouwens ook nog kandidaat voor de Tweede Kamerverkiezingen van 1918.
De enige andere filmmaakster uit de vroege Nederlandse filmgeschiedenis was Adriënne Solser (1873-1943), die al een imposante carrière in het revuetheater achter de rug had toen ze in de jaren twintig vier films maakte, waarvan ze er twee regisseerde. Die komische ‘Bet-films’ draaide om haar personage van de Jordanese volksvrouw Bet, die ze ook op het toneel speelde. De derde en vierde Bet-film werden geregisseerd door haar zoon André Boesnach, die in 1928 tijdens het draaien overleed. Het was geen geringe prestatie van Solser in de kwakkelende filmindustrie van die tijd. Ze paste zich uitstekend aan toen het economisch moeilijk ging, zegt ook Annette Förster. Solser besloot zelf op het podium te gaan staan en speelde de rol die het publiek haar tegelijk op het doek zag spelen live na. Haar films werden een groot succes, al regisseerde ze na de dood van haar zoon zelf geen films meer.
De derde pionier in de Nederlandse filmindustrie was Helen van Dongen (1909-2006), succesvol editor van documentaires. Tussen 1925 en 1940 werkte ze samen met Joris Ivens (onder meer aan The Spanish Earth, 1937) en voordat ze tien jaar later stopte met werken, deed ze de montage bij twee films van Robert Flaherty, celebrity documentairemaker van onder meer het baanbrekende Nanouk of the North (1922).
Drie vrouwen in een halve eeuw is een schamel resultaat. Maar ook in het buitenland groeide het aandeel van vrouwen in de filmindustrie pas na 1950. (En toen hield het nog niet over.) Misschien moet je het zo zien: we zijn in Nederland nog steeds met een lange aanloop bezig, voordat we hopelijk binnenkort de grote sprong kunnen wagen. Daar kunnen we Wonder Woman nog steeds goed bij gebruiken.