Nederlandse Film Canon

De lijst die er toch kwam

De lift (Dick Maas, 1983)

Het komende Nederlands Film Festival zal de geschiedenis ingaan als het Festival van de Nederlandse Film Canon, die tijdens deze 27e editie bekend wordt gemaakt. En terecht. Want hoewel elke canon naast vrienden vooral ook vijanden maakt, verdient de Nederlandse cinema een erepodium met haar belangrijkste spelers. Maar eerst, aan de vooravond van het festival, een paar gedachten.

In 2003 zat de Amerikaanse filmmaker en schrijver Paul Schrader vrolijk peuzelend in een Londens restaurant, toen een van zijn tafelgenoten opmerkte dat het hoog tijd was dat iemand een filmversie van The Western Canon van Harold Bloom schreef. Bloom publiceerde tien jaar eerder zijn visie op de belangrijkste werken in de wereldliteratuur en dat boek groeide uit tot een standaardwerk. Even werd het stil aan tafel. Een briljant idee. De aanwezige uitgever van Faber and Faber keek opzij naar Schrader en zei dat hij het boek zou uitgeven als Schrader het zou schrijven. En zo gebeurde.

Drie jaar later schrijft Schrader in het Amerikaanse blad Film Comment dat hij na veel getob en cursussen esthetiek en discussies over het einde van de kunst zijn queeste naar een filmcanon heeft opgegeven. Hij had zijn lijst begraven nog voordat die werd geboren.

Dat hoefde niemand te verbazen want canons zijn notoire hersenkrakers. Het gaat niet om zomaar een lijst, in dit geval van Nederlandse films, het gaat om die ene lijst, los van de actualiteit, los ook van – maar de meningen hierover lopen uiteen – de smaak van de meerderheid. Harold Bloom liet er in zijn voorwoord geen twijfel over bestaan: de canon is noodzakelijk elitair en moet vrij zijn van politieke wanen van revisionisten in de kunst, die door Bloom ‘De School van het Ressentiment’ wordt genoemd: ‘Feministen, Marxisten, Afrocentristen, Deconstructivisten…’, en zo nog wat groepen die op de golven van politieke correctheid de kunst onderuit halen met pathologische close reading. Of close viewing in het geval van film. Een canon moet zowel de smaak van de meerderheid als de waan van de dag overstijgen.

Voor Schrader was het probleem dat hij steeds meer obstakels voor een ultieme lijst signaleerde en als het ware in de paradox van Zeno belandde: voordat je een meter aflegt moet je eerst de helft daarvan afleggen, en de helft daarvan, en de helft daarvan, en uiteindelijk kom je niet vooruit. De reden voor Schrader om af te haken was niet dat hij twijfelde aan zijn eigen autoriteit – hij had al besloten dat zijn canon elitair moest worden – maar dat hij twijfelde aan het nut van een historische canon voor de 21ste eeuw. Hoe meer hij zich verdiepte in esthetiek en kunst, hoe meer hij geïnteresseerd raakte in de toekomst, een toekomst waarin cinema volgens hem niet langer het dominante visuele verhaal zal zijn.

Wanen
Door dat bezwaar werd de Nederlandse Canoncommissie niet gehinderd. Of misschien wel, maar dat horen we dan bij de presentatie in Utrecht. Over andere obstakels voor de samenstelling van de stenen tafelen der Nederlandse film is ongetwijfeld wel stevig, en bij tijd en wijlen ziedend en spugend gediscussieerd. En zo hoort het ook als iets je aan het hart gaat.

Het nogal aardse probleem waar je tegenaan loopt als je iets in steen wilt houwen voor het nageslacht is dat de volgende dag alles weer helemaal anders is. Zijn we nog wel in staat oude films op waarde te schatten? Ons gevoel voor tempo in film veranderde door de jaren, ons gevoel voor humor veranderde, ons gevoel voor grofheid en belediging veranderde, bepaalde onderwerpen verloren onze interesse – Indonesië – en andere kwamen vol in de belangstelling – terrorisme.

De waan van de dag overstijgen is dus niet alleen een kwestie van het weren van politiek correcte meningen – ‘hierachter schuilt een diep seksistische moraal over de rol van vrouwen’, ‘het woord neger kan echt niet meer’, ‘dit is in feite een apologie van het kapitalisme, laten we wel wezen’ – maar ook van het terzijde schuiven van de van minuut tot minuut wisselende meningen van de meerderheid. Daarnaast heeft die meerderheid, zoals iedereen, ook behoorlijk last van een bekend psychologisch probleem: hij onthoudt het best wat het laatst in het geheugen is gestopt. Neem de cijfers: van de films die in 1999 bij de verkiezing ‘Beste Nederlandse Film van de Eeuw’ van het Nederlands Film Festival bij de bovenste twintig eindigden, zijn er twee van vóór 1980. Namelijk de nummer 1 en 2, Turks Fruit en Soldaat van Oranje. Maar die zaten door herhaalde aandacht natuurlijk evengoed in ons recente geheugen.

Kortom, een canon moét elitair zijn om dit soort valkuilen uit te sluiten, omdat experts – filmmakers, journalisten, wetenschappers, festivaliconen – het ‘veld’ idealiter nou eenmaal van meerdere kanten bekijken, en meer argumenten laten meewegen.

Fanfare
Maar daar kan de Commissie anders over hebben gedacht. Je kunt er namelijk ook voor kiezen als belangrijkste criterium de kaartverkoop aan de kassa te nemen, wat de gemakkelijkste – maar niet de juiste – peiling is van de voorkeur van de meerderheid. Hoe meer bezoekers een film trekt, hoe beter de film, hoe hoger hij eindigt in de eindlijst. Op zich geen vreemd criterium want kassagerinkel is op allerlei andere gebieden ook een belangrijke maatstaf voor succes.

Maar goed, geen enkele zichzelf respecterende canoncommissie neemt kaartverkoop als het belangrijkste criterium. Toch dient zo’n commissie hier wel goed over na te denken. Wat doe je namelijk als een Nederlandse film naar filmische maatstaven goed scoort – cinematografie, dialoog, montage, regie, vernieuwende beeldtaal, noem maar op – maar nauwelijks bezoekers heeft getrokken? Want je moét een criterium kiezen, of meerdere criteria. Een canon impliceert een eeuwigheidswaarde, of op zijn minst een verzameling die twee decennia houdbaar blijft. Wat als een specifieke film hier minder dan tweehonderd bezoekers trok? Je kunt moeilijk door het land trekken met de Canonfanfare – er volgt een tour met canonfilms langs de theaters en er is een dvd-box – als die uit films bestaat waar eerder niemand op af kwam.

Of wel? Moet de kijker worden opgevoed?

Maar hoe dan? En door wie? Door critici?

‘Film is meer dan Citizen Kane‘, schreef filmjournalist Jason Solomons een paar jaar terug in The Observer. Zijn collega’s hadden bij de tienjaarlijkse Sight & Sound-verkiezing van de tien beste films aller tijden maar weer eens hetzelfde rijtje namen onder het stof vandaan gehaald. En met een net omgekeerd probleem als dat van die illustere ‘meerderheid’ waar we het net over hadden: de lijst bevatte geen enkele film jonger dan vijfentwintig jaar. Zo bloody voorspelbaar, vond Solomons. Film, schreef hij, is de belangrijkste kunstvorm van deze tijd die voor mensen over de hele wereld elke dag weer anders is. Maar de S&S-canon moet elke tien jaar weer lezen als het voorspelbare lijstje klassieke boeken van een stelletje Oxford-studenten.

Inderdaad: het is nooit goed. Volg je de kaartverkoop dan lever je je over aan de massa. Gebruik je academische criteria dan ben je wereldvreemd. Hoe dan ook, cruciaal is dat we weten welke criteria zijn gehanteerd. Wil een canon enige geldigheid bezitten dan moet er een criterium zijn, of meerdere criteria, waarmee alle kandidaten voor de canon zijn beoordeeld.

Een voorstel
Omdat de toch vrij groots opgezette verkiezing van de al genoemde ‘Beste Nederlandse Film van de Eeuw’ blijkbaar autoriteit miste, mag je ervan uitgaan dat de samenstelling van de nieuwe Canon inderdaad gebeurde volgens meer vakkundige criteria. ‘Leuk’, bijvoorbeeld, of ‘goed’, schieten daarbij tekort. Maar welke criteria dan wel?

Als een film zich op andere kwaliteiten dan kassagerinkel onderscheidt, dan kom je al snel uit bij wat je misschien ‘signatuur’ kunt noemen: de handtekening van de maker waarmee die zich door vorm of inhoud of een combinatie daarvan onderscheidt. Voor de duidelijkheid, het gaat dan niet om een enge definitie van auteurscinema. Het zou ook om een jeugdfilm kunnen gaan.

Nou is geen enkel criterium zaligmakend, dus om die ‘signatuur’ boven het Nederlandse filmlandschap uit te tillen, en vooral ook om films mee te nemen die het hier niet goed deden maar elders veel belangstelling kregen, zou je die signatuur kunnen combineren met ‘selectie voor (bepaalde) buitenlandse festivals’. Ook hier geldt dat die selectie als criterium niet zaligmakend is. De gedachte erachter is dat een film hier te lande best kan floppen maar wel bijdraagt aan wat je het internationale ‘filmdiscours’ kunt noemen: de voortdurende uitwisseling van ideeën over wat cinema is en met ons doet, in en door films. Dat zijn namelijk precies de films die je in een canon terug wilt zien.

We kunnen zelfs kortfilms of experimentele films of animatiefilms in de lijst opnemen. Hoéft niet, ook ‘kort’, ‘experimenteel’ en ‘animatie’ zijn geen toverwoorden, maar als een film deel uitmaakt van dat internationale filmdiscours, dan wordt het opeens wel interessant. De ervaring leert alleen dat canons helaas vaak beleefde oudere witte mannen zijn en geen opstandige jongeren, dus dat laatste is misschien een stap te ver. Maar het zou kunnen, wie weet. En anders doen we het over twintig jaar gewoon opnieuw.