It Is Here/This Will Last Forever van Ben Russell in De Appel
Geen film om te zien maar om te ervaren
Good Luck van Ben Russell is veel meer dan film. Het is een installatie die je meeneemt tot honderden meters onder de grond, naar de claustrofobische wereld van mijnwerkers. Die ervaring is onderdeel van de eerste Nederlandse solotentoonstelling van de maker van Let Each One Go Where He May.
De vadsige, slecht geschoren mannen staan dicht op elkaar in de kooilift. Je kunt ze bijna ruiken. Er wordt niet gesproken, het geratel van de lift overstemt zelfs gedachten. Lampen dansen schokkerig over gezichten die soms zelfbewust de camera inkijken. De tocht naar beneden gaat snel en duurt toch lang. Bij tussenstops ratelt het hek open, telt de voorman binnensmonds de leden van een ploeg om daarna het hek weer dicht te trekken. Op een gegeven moment is er niet nog meer beneden en staat de kooi stil. De camera lift mee op de rug van de laatst overgebleven mijnwerkers maar verdwaalt daarna al snel in diepzwart.
Good Luck (2017) van Ben Russell neemt ons mee in de kopermijn van het Servische stadje Bor, een van de grootste van Europa. De film was vorig jaar te zien tijdens Documenta, de vijfjaarlijkse supertentoonstelling in het Duitse Kassel, en vormt nu het hart van It Is Here/This Will Last Forever, de eerste Nederlandse solotentoonstelling van Ben Russell in kunstcentrum De Appel. De film doet onwillekeurig denken aan een andere ‘mijnfilm’ die op Documenta 11 (2002) te zien was: Western Deep van Steve McQueen. Daarin daalt de regisseur van 12 Years a Slave af in de diepste goudmijn ter wereld, de TauTona Mijn in het Zuid-Afrikaanse Witwatersrand. Net als in Servië is de herrie van boormachines hier hels. In beide films schieten de camera’s technisch tekort en tast de kijker regelmatig gedesoriënteerd in het duister. Deze films zie je niet, je ervaart ze.
McQueen liet Western Deep vergezeld gaan door Carib’s Leap, een film over de klif op het Caraïbische eiland Granada waar in 1651 de oorspronkelijke bewoners liever hun dood tegemoet sprongen dan dat ze zich overgaven aan de Franse kolonisator. Ook Good Luck bestaat uit twee delen. Na een uur onder de grond in Servië verschuift het perspectief naar een illegale goudmijn in Suriname. Terwijl McQueens contrapunt moeilijk te duiden is – alleen als je de geschiedenis kent, weet je hoe beladen de plek is die hij toont – kiest Russell voor een duidelijk parallelbeeld. Beide filmmakers tonen de mensonterende onderkant van de kapitalistische economie. Maar McQueen zet er tragiek en bijna mythische moed tegenover, waardoor de dubbelinstallatie symbolisch gewicht krijgt. Russell laat ons net zo lang kijken naar het slopende werk totdat we niet meer het gebeul en gesleur zien maar de mensen die het doen. Dat maakt zijn werk menselijker.
Mimetische machine
In dat opzicht lijkt Good Luck misschien meer op de films van Wang Bing, van wie komend IDFA weer werk te zien is. De Chinese filmmaker kiest net als Russell voor ellenlange shots, in zijn geval van arbeiders in fabrieken of op het land, waardoor we langzaam die levens in glijden en er iets van kunnen voelen, misschien zelfs begrijpen.
Russell versterkt de mogelijkheid tot identificatie door een verregaande enscenering. Tijdens Documenta werd Good Luck vertoond in de kelder van het Fridericianum, een vochtig hol met schaarse verlichting. Die ervaring is nu nagebootst in De Appel. Met zwart plastic aan de wanden en plafonds, en rubber matten op de vloer is een stelsel van gangen en grotten gebouwd, waar het deels op de tast navigeren is. De films kunnen bekeken worden zittend in goedkope plastic tuinstoelen van het soort die je ook op bouwplaatsen tegenkomt. De sfeer van de ruimte is claustrofobisch en sluit daarmee naadloos aan op het beeld. Oorverdovende drilboren of junglegeluiden die van buiten lijken te komen vervolmaken de scenografie.
Dit kakofonische inferno op twee grote schermen wordt afgezet tegen een kleiner scherm met statische zwart-wit portretten van mijnwerkers. Rustig kijken de mannen je aan, zonder al te veel uitdrukking. Zij die het merendeel van de tijd in het donker onder de grond zitten tonen zich, niet meer en niet minder, en bewijzen daarmee hun bestaan. Veel ongemakkelijker is het als ze hun mond opendoen. Tijdens de pauze, gevuld met koffie en sigaretten, worden ze gevraagd naar hun angsten en wensen. Ze antwoorden ontwijkend, lacherig en eentje is zo eerlijk toe te geven dat angst hier niet wordt getolereerd en dat niemand ooit zal toegeven die te voelen. Onder de grond werken macho’s die voor de duvel niet bang zijn. Maar die ook allang zijn gestopt met dromen.
Good Luck is een mimetische machine. Russell gebruikt film, het ultieme middel om de werkelijkheid te vangen, om de werkelijkheid te imiteren en zelfs werkelijkheid te laten worden. De kijker wordt zo de mijn ingezogen, de levens van mijnwerkers binnengeloodst. Het is heftig en beklemmend. Alsof de maker denkt dat het bijna te heftig is, heeft hij er voor deze tentoonstelling een soort abstracte appendix aan toegevoegd: Good Luck (Echo). Het is een koperen plaat met daarop een speaker geplakt. De geluiden uit de mijn worden vervormd door de trillingen in de grondstof waar het allemaal om begonnen is.
Mythisch koninkrijk
In Good Luck gaat Russell extreem ver in het creëren van een immersieve ervaring. Maar ook zonder uitgebreide ‘aankleding’ weet hij kijkers mee te krijgen. Dat bewees hij al in zijn eerste speelfilm Let Each One Go Where He May (2009), waarin hij in dertien shots van tien minuten een Surinaamse man volgt in zijn tocht van stad naar oerwoud. Een vergelijkbaar hypnotiserend effect had A Spell to Ward Off the Darkness (2013), de speelfilm hij maakte met Ben Rivers over een commune in Estland, bossen in Finland en een heavy metal-band in Noorwegen.
Russells filmstijl wordt wel beschreven als een kruising tussen etnografie en psychedelia en die typering is zeker van toepassing op Atlantis (2014), de korte film die De Appel toont naast Good Luck. Dit onorthodoxe collagewerk houdt het tussen documentaire en beeldessay. Het is gemaakt op Malta, het eiland dat in het verleden vaker is aangezien voor het gezonken, mythische koninkrijk Atlantis. Plato wordt aangehaald, de filosoof die stelde dat we in een grot leven en van het echte leven slechts de schaduwen zien die door het vuur op de muur worden geworpen. Russell toont zee en palmbomen vervolgens via spiegels die worden vastgehouden en langzaam gedraaid door lokale bewoners. Het dagelijks leven wordt getoond als gelummel aan het water, religieuze processies van gelovigen in spookachtige gewaden en een amechtige jager in de velden. Volksmuziek vloeit over in beats terwijl het licht verkleurt en beelden rafelig in elkaar overlopen. Atlantis is een impressionistisch portret waarvan het afsluitende citaat uit Thomas Moore’s Utopia je doet afvragen of de ideale maatschappij echt te vinden is voor hen die maar goed genoeg zoeken. Of dat zij net zo mythologisch is als Atlantis.
Atlantis wordt getoond in een hok waarvan de ramen zijn afgedekt met blauw plastic. Het werkt op een vreemde manier rustgevend. Toch is dit werk lang niet zo zintuiglijk als Good Luck. Het is film voor het hoofd, terwijl Good Luck een regelrecht lichamelijke ervaring biedt.
Ben Russell: It Is Here/This Will Last Forever, t/m 1 december in De Appel, Amsterdam.