IFFR Lichtkunstenaar Bruce McClure
Stream of cinematicness
Met zijn projectie-performances is Bruce McClure geen onbekende op het IFFR. Maar het retrospectief plus tentoonstelling van dit jaar is wel de meest omvattende verzameling van zijn werk tot nu toe. Voor de liefhebbers van licht en donker, stilte en geluid en de kakafonie van dat alles tegelijk.
Door Dana Linssen
Een ontmoeting met Bruce McClure beleggen valt niet mee.
Het vereist diverse emails waarin de zeven dwergen, de film Patton, zangeres Rosemary Clooney en de Brusselse architect Victor Horta een rol spelen. McClure is zelf architect en hij heeft een zwak voor Horta’s art nouveau, dus als we elkaar dan toch in Brussel gaan ontmoeten voor een interview, kunnen we dan ook niet even langs de Bozar lopen, het Paleis voor de Schone Kunsten?
Misschien dat we onderweg nog wat verweesde stenen tegenkomen die van het socialistische ‘Volkshuis’ van Horta zijn overgebleven, omdat ze, nadat het in 1965 werd afgebroken, genummerd en gecategoriseerd en op drift zijn geraakt omdat er van het plan om het weer op te bouwen niks terechtkwam. McClure vindt het een intrigerende gedachte dat die stenen misschien onder de deurpost van een bloemenwinkel zijn terechtgekomen of een lantaarnpaal stutten op de hoek van de straat in de wijk Elsene waar uiteindelijk onze wandeling een aanvang zal nemen.
De afspraak moet voor zijn vertrek uit Brooklyn gebeiteld zijn, want McClure reist zonder computer en telefoon. Treinvertragingen, omwegen, de kans op verdwalen. Alles wordt ingecalculeerd.
Een afspraak zoals in de negentiende eeuw dus, toen de tijd nog analoog was en de eerste filmbeelden begonnen te bewegen. Een tijd die hij doet herleven in zijn filmperformances, alsof er nooit verhalen zijn uitgevonden, en plots, alleen maar licht en duisternis, aan en uit, en het ratelen van de projector.
Ik herinner het me zo:
Een rijtje 16mm projectoren in de zaal. Licht dat aan en uit flikkert op een vuil scherm. Aan. Uit. Aan. Uit. Als iets wat je wilt grijpen en je steeds weer ontsnapt. Als iets wat je wilt zien maar je steeds weer met ooggeknipper verblindt. Een vreemd parallellogram van licht dat groter en kleiner wordt naarmate het scherper of vager wordt. Herrie. Het ritmisch tikken van een dood geluidsspoor. Geraas van versterkte white noise. Het ratelen van de projector als de raderen van de tijd. Een hartslag van gitaarsnaren. Deng, deng, deng. Drones en noise. Een vlekje dat in het donker danst. Heel frivool. Pak me dan. Een kijkgat wordt een vizier, een stervende ster, een zwart gat dat al het licht opslorpt, dronken van lichtzucht. Steeds achterom willen kijken omdat alles wat er voor je ogen gebeurt ook achter je gebeurt. Maar je niet kunnen bewegen. Gebiologeerd. Stampende cadansen. Dansende dreunen. Loops, geperforeerde filters. Afgeragde rasters. Meerdere projectoren, meerdere schermen. Lichtbeelden die met elkaar de strijd aan gaan. Jij. Ik. Jij. Ik. Hallucinerend. Hypnotiserend. Explosief. Springstof van licht. Gevaar voor de ogen. Pulserend. Akkoorden aanslaand op hersengolven. Halo’s en contracties. Een stream of cinematicness. En dan weer licht. Heel eenvoudig. Basic. Ontroerend. Aan. Uit. Aan. Uit.
Bruce McClure. De Amerikaanse filmkunstenaar (en architect dus) die in de wereld van de expanded en de exploded cinema geen onbekende is en ook Nederland en het Filmfestival Rotterdam regelmatig aandeed voor zijn film- en geluidsperformances. Werk dat ontstaat en vergaat, net zoals licht en geluid, maar nu toch verzameld is in een retrospectief en een tentoonstelling — Courting Daylight in Saving Darkness — die tijdens het festival in Witte de With te zien zal zijn.
In zijn eerste email schreef hij dit:
"Mijn naam is Bruce McClure en ik ken Edwin [Carels, de programmeur van het IFFR, DL] al sinds het Dutch Electronic Arts Festival in Rotterdam in 2000.
Toentertijd maakte ik wat ik noemde een ‘hopped up’ (als een ‘hot rod’ [een oldtimer die is omgebouwd tot showauto, met een open motorkap] fenakistascope waarbij ik gebruikmaakte van Doc Edgertons xenonlamp.
Toen ik voor het eerst stroboscopen en ronddraaiend karton begon te gebruiken wist ik niets over Harold Edgerton en zijn ‘Strobe Alley’ op het MIT in Boston. [Edgerton was verantwoordelijk voor de doorbraak van de stroboscoop bij een breder publiek, DL.]
Ik kende zijn hogesnelheidsfotografische beelden van melkdruppels en atoomproeven in Los Alamos.
Maar ik werkte in gelukzalige onwetendheid van de discs die hij had ontworpen.
De fenakistascope was mijn inspiratie — volks amusement, weg van hoogdravende kunstmensen met mooie schoenen.
Het duurde niet lang voor de Jungiaanse synchroniciteit aan mijn deur klopte.
Net als Joseph Plateau en Simon von Stampfer [de Belg en de Oostenrijker die in 1831 gelijktijdig de fenakistascoop uitvonden, een animatieapparaat waarin twee ronddraaiende schijven met plaatjes de illusie van bewegende beelden veroorzaken] of Edison en Prince [Louis le Prince was een van de vaders van de cinema die in 1890 op mysterieuze wijze verdween en die nog vóór Thomas Edison bewegende beelden vastlegde op papierfilm, DL] of John Ayrton Paris of Peter Mark Roget of William Henry Fitton [de gelijktijdige uitvinders van de thaumatroop, waarbij twee cirkelvormige plaatjes die rond een elastiekje heen en weer spinnen de illusie van beweging teweegbrengen, DL] werd ik gekweld door een erfenis beladen met zo goed als simultane geboortes en twisten over wie wat met wie had gedaan en wanneer.
Een foto van Edgerton in het boek Stopping Time — The Photographs of Harold Edgerton — ja, dat klopt, een foto van Abe Franjndich uit 1986 laat Edgerton zien met een strobe-disc boven zijn hoofd, een beetje zoals Jezus Christus — met precies hetzelfde ontwerp als op mijn eerste disc in 1994.
Serendipiteit, Jungiaanse synchroniciteit, wat het ook was, ik was gefascineerd door het maken van films zonder Kodak-film, zonder ontwikkelen, camera optica, mechanieken of projectors voor kleine groepjes toeschouwers op warehouse party’s en dergelijke.
Dat moest natuurlijk veranderen en ik begon projectors te gebruiken rond 1996."
Bruce McClure
Toen we uitgewandeld waren lunchten we onder Victor Horta’s plafonds.
Wat kan het publiek verwachten als het naar een van uw performances gaat? "Dat hangt van het publiek af. Voor mensen die iets weten van wat er in de late jaren zestig, begin jaren zeventig aan de hand was op het gebied van de avantgarde cinema, waarin experimenten werden gedaan om de ervaring van het ‘naar de film gaan’ te onderzoeken en te verbreden, zal wat ik doe in een bepaalde traditie staan, al ben ik niet gaan doen wat ik doe omdat ik in die traditie wil staan.
"Een toeschouwer die gewend is om naar de film te gaan om vervoerd te worden, meer een passieve houding aan te nemen — niet dat mensen passief zijn tijdens de film, want ze zijn voortdurend in beweging, ze eten candy bars, schuiven in hun stoel — maar iemand die verwacht met beelden gebombardeerd te worden, die is misschien wel beledigd.
"Het leukste vind ik om na afloop mensen te spreken die geen idee hadden van wat ze moesten verwachten."
De projector is bijna geheel uit de bioscoop verdwenen. In die zin is wat u doet ook een soort archeologie. "Nu iedereen met video en digitaal werkt heb ik in ieder geval de neiging om de andere kant op te bewegen. Er zit iets romantisch aan het werken met projectors. Film is aan het verdwijnen. Toen ik begon, kon ik met aan- en afloopstroken werken, met van alles en nog wat, 16mm, met perforaties aan één kant, aan beide zijden. Er was een overvloed aan materiaal. Dat maakte het heel laagdrempelig. Nu krijg je de neiging om bij elke rommelmarkt alles op te kopen wat je te pakken kunt krijgen. En de filmwereld wordt veel te veel gedomineerd door technische types."
U maakt film met licht en soms film, maar zonder camera, kan ik het zo samenvatten? "Ik heb wel eens gezegd dat ik geen camera’s gebruik omdat ik daar niet technisch genoeg voor ben. Waar het om gaat is dat film een gesloten systeem is. In theorie, of van origine, is de camera ook een projector. Maar waar het mij om gaat is het hele proces zo simpel mogelijk houden. Minimalistisch. [Hij begint op een servet te tekenen]. De essentie is dat je licht en schaduw hebt. Je hebt bijvoorbeeld een tafel, of een kubus, en onder de tafel, of achter de kubus is het donker. De aanwezigheid van een object maakt dat je het verschil tussen licht en donker kunt zien. Om dat spel van licht en schaduw, van licht en donker uit te drukken, heb je niet eens een camera nodig."
Maar u noemt het nog wel cinema. "Het woord cinema is ok, want dat geeft aan dat het geen Hollywood is. Maar ik ben zeker geïnteresseerd in het cinematische of het cinematografische, of het cinemagrafische als dat een woord is. Een overkoepelend principe over schrijven met licht en donker, waar niet per se camera’s aan te pas hoeven te komen. Ik ben geïnteresseerd in cinema met zo weinig mogelijk middelen. En ik ben misschien nog wel meer geïnteresseerd in wat de ervaring van het naar de cinema gaan betekent, dan in het maken van cinema. Dus de performances die ik doe hebben daarmee te maken. Met de ervaring."
Bruce McClure zal acht avonden een live performance verzorgen van oude en nieuwe werken, van 1978 tot nu | Met voor de liefhebbers onder andere: Eccentric Circles (1978), Roto-Optics (1994-98), Red Marker Squish (1996), The Southern Star Passes Without Pressure (1998), Divorce American Style (1999), How Tall Is A Man Whose Face is Thirteen Feet Wide (2004), Nethergate (2005), de Pie Pelicane Jesu Domine-reeks (2008-2011), Tastfully Taut Against The Germanium Satin (2013), Lapses Fitted, Throttled But Not Leashed (2014) en het nieuwe werk Suffusion of Fine Glass Transom and Leadlight Panes (2015) | In Witte de With is tijdens het IFFR een tentoonstelling te zien van zijn werk