Het jaar van de bioscoopoorlog

De grote jongens trekken hun portemonnee

  • Datum 25-02-2015
  • Auteur
  • Deel dit artikel

Divergent Series: Insurgent

In 2015 zal gestreden worden om de gunst van de bioscoopbezoeker. De middelen waarmee dat gebeurt zijn uiteenlopend: goedkopere kaartjes, technische snufjes, alternatieve schermvulling en biologische bitterballen.

Door Edo Dijksterhuis

Voor het eerst in tien jaar ging in 2014 het aantal Nederlandse bioscoopbezoekers niet omhoog, maar omlaag. Nu geldt een minnetje van 0,2 procent niet als serieuze krimp, toch heeft het afvlakken van de groei grote consequenties. Er kwamen vorig jaar namelijk wel ruim drieduizend bioscoopstoelen bij. En voor 2015 staat de opening gepland van nog eens negen theaters. De spoeling wordt dunner en dat betekent: verhevigde concurrentie.
Daar komt nog eens bij dat de machtsverhoudingen in de markt zijn veranderd. Afgelopen zomer nam het Belgische Kinepolis de negen bioscopen van Wolff over, inclusief de nog te bouwen megaplexen in Utrecht en Dordrecht. Een strijd tussen de grote concerns kan niet uitblijven. Vergelijkbaar met wat er eerder in de supermarktbranche gebeurde, zal 2015 het jaar van de bioscoopoorlog worden.
Net als Albert Heijn-spreekbuis Harry Piekema en de frisse jongens en meisjes van het Plus-team zal een deel van de spelers in de bioscoopbranche inzetten op prijs als machtigste wapen in de strijd om de gunst van de filmliefhebber. Het net geopende LAB111 in Amsterdam weet dat het als klein theater met onorthodox aanbod niet te veel kan rekenen voor een kaartje om de beraamde bezoekcijfers te halen. Met €7,50 per voorstelling mikt het theater op prijsbewuste studenten voor wie de gemiddelde €8,12 per ticket net een paar dubbeltjes te veel is.
Voor het echte stuntwerk moeten we bij Pathé zijn. Het grootste bioscoopconcern van Nederland, dat ook een voordeelpas aanbiedt voor veelkijkers, introduceerde in november een kinderkaartje voor €5, wat ongetwijfeld het familiebezoek zal aanwakkeren. Jongeren tussen 12 en 17 jaar worden verleid met een gereduceerd tarief van €7,50. Het is niet ondenkbaar dat verdere prijsdifferentiatie volgt — goedkopere kaartjes voor doordeweekse matineevoorstellingen bijvoorbeeld — met dalende marges als gevolg.

Remmende voorsprong
Wie niet op prijs wil concurreren, kan kiezen voor kwaliteit. Dat is de strategie waar JT Bioscopen op inzet. Aansluitend bij de opmars van 3D-cinema investeert de keten in de allernieuwste technische snufjes. De vestiging in Vlaardingen was in 2012 het eerste theater in ons land met een XD Experience-bioscoopzaal: extra groot scherm, beweegbare stoelen en superieure Dolby Atmos-geluidsinstallatie. Hilversum heeft sinds een paar maanden ook zo’n zaal, maar voor de overtreffende trap moet je naar Eindhoven. In de stad waar vroeger het Evoluon als hoogtepunt van technisch vernuft gold, kan nu de eerste Dolby Cinema-zaal ter wereld worden bewonderd. Projector, wandbekleding, speakers, stoelen: alles is speciaal ontworpen om optimale beeld- en geluidskwaliteit te garanderen — voor een kleine meerprijs bij de kassa uiteraard.
Concurreren op techniek is alleen haalbaar voor grote spelers als JT, die heeft aangekondigd komend jaar nog twee Dolby Cinema-zalen te openen. De investeringen zijn fors en betalen zich alleen terug als met populaire spektakelfilms volle zalen worden getrokken. Het is bovendien de vraag hoe lang projectoren en speakers ‘state of the art’ blijven. Gezien het tempo waarin de techniek zich ontwikkelt, zou JT wel eens te maken kunnen krijgen met de wet van de remmende voorsprong.

Formule 1
Een financieel minder riskante manier om meer of ander publiek te trekken is functieverbreding. Het grote voorbeeld is CineMec in Ede, bioscoop en congrescentrum ineen. De formule is zo succesvol dat het concept, in samenwerking met Pathé, komend jaar wordt uitgebreid naar Nijmegen en Utrecht. Kinepolis heeft overigens soortgelijke plannen met de nieuwbouw naast de Utrechtse Jaarbeurs. Het voordeel van een combinatiegebouw is dat de ruimtes gedurende de gehele dag gebruikt kunnen worden, niet alleen tijdens traditionele filmvertoningstijden. Bovendien lenen de nieuwe faciliteiten zich bijzonder goed voor ‘alternative content’, het vertonen van opera’s, ballet, Formule 1-wedstrijden en al het andere denkbare dat geen film is maar wel kijkers trekt.
De concurrentiestrijd van het komende jaar is er een tussen de grote spelers, de ketens. De arthousetheaters en zelfstandige filmhuizen staan erbuiten, maar worden er, als ze niet oppassen, wel de dupe van. Wisten de arthousetheaters in 2014 nog een bescheiden groei van 3 procent te realiseren, het is een teken aan de wand dat de twintig best bezochte films in dit segment in de meeste gevallen evenveel of meer bezoekers trokken in reguliere bioscopen. Het verschil tussen een filmhuisfilm en een bioscoopfilm was tien jaar geleden nog glashelder, maar nu is dat onderscheidend vermogen verdwenen. Natuurlijk, men kan zich terugtrekken in de ‘klein maar fijn’-niche van de zogenaamd kwetsbare film, maar aan de kassa zet dat geen zoden aan de dijk.
De kleinere theaters zullen het moeten hebben van hun architectonisch bijzondere pand, hun locatie in de binnenstad, het speciaalbier en de biologische bitterbal aan hun authentieke bar. De Hallen in Amsterdam, gevestigd in een voormalige tramremise, heeft dat heel goed begrepen en trekt bezoekers voor wie een avondje film ‘een belevenis’ is. Hetzelfde geldt voor bioscoopondernemer Jos Stelling (Springhaver en Louis Hartlooper Complex) die het historische City nieuw leven wil inblazen. Daar waar de grote jongens hun portemonnee trekken, zullen de kleintjes het moeten hebben van hun charmes.