Het behouden huys

Alles moet weg

  • Datum 20-04-2016
  • Auteur
  • Deel dit artikel

Austrians breaking stuff

In deze zomerspecial neuzen we in keukenkastjes, garages en besteklades op zoek naar alledaagse attributen die veel hebben betekend voor de filmgeschiedenis. Een filmische fenomenologie van het alledaagse.

Ook de kindertekeningen? Ja, ook de kindertekeningen. En het plastic kikkertje dat zo vaak mee in bad is geweest? Ja, ook het plastic kikkertje. En het nep-oud-Griekse bloemenvaasje? Ja, ook dat. En het bureau waar het op staat. En de klok. En de boxen. En de platen. En de bank. En het aquarium. De vissen happen naar adem tussen versnipperd papier.
In der siebente kontinent (1989), het debuut van Michael Haneke, gaat alles aan diggelen. Weloverwogen, met handschoenen aan, geholpen door een mes of een bijl. De bank wordt aan flarden gesneden, het aquarium met een rake slag van zijn vorm bevrijd. De film, uit 1989, schijnt op een waargebeurde geschiedenis gebaseerd te zijn. Een gezin uit Linz, man, vrouw en kind, pleegt zelfmoord, maar niet voordat het al zijn huisraad vernietigd heeft. Hun spaargeld spoelen ze door de wc, een scène die volgens Haneke voor de meeste woede zorgde bij het publiek.
Het in elkaar rammen van de voorwerpen die je dagelijks omringen is sinds Hanekes debuut alweer wat gewoner geworden. Op YouTube is deze scène uit het einde van der siebente kontinent onder de titel ‘Austrians breaking stuff’ slechts een van de vele filmpjes waarin mensen spullen stuk slaan.
Een kast gaat niet meer een leven mee. In Japan gaat stuk slaan nog verder. Daar kun je een voor de gelegenheid ingerichte huiskamer of kantoor tegen betaling stuk meppen. Voor als kijken alleen niet genoeg bevrijding biedt.
Toch is er één aspect waarin de film van Haneke verder gaat dan de rest. In der siebente kontinent gaan niet alleen de dingen eraan die bij Ikea of een andere supermarkt gekocht zijn, maar ook de dingen die het gezin zelf gemaakt heeft. Kindertekeningen, fotoalbums, brieven, ze hebben in de film niet meer status dan een Billy of een Hagalund. En daardoor lijken ook de mensen op wegwerpartikelen. Een glimlach is een servethouder, schouderophalen een schoenenkast. Weg ermee. Niets is uniek. Niemand is uniek.
Het is deze nivellering die schokkend blijft.

Bianca Stigter

De telefoon
Genotshoorn

Dat sprekende en luisterende apparaat, modern mobiel of ouderwets met draaischijf, staat sinds de begindagen van de cinema garant voor drama, gruwel en vertier. Denkend aan deze wonderlijke machine komen meteen de volgende drie films bij me naar boven. In John Frankenheimers geweldige oorlogsfilm the train (1964) misleidt het verzet (onder leiding van Burt Lancaster) de nazi’s die een trein vol Franse kunstschatten willen roven. In een memorabel telefoongesprek — nota bene onder de ogen van een mof — lult een Franse spoorwachter ontzettend slap over kaas en stokbroden en voert zo via codetaal een complex plan uit. Komisch én indrukwekkend, want gebaseerd op ware gebeurtenissen.

De vunzige ‘cockney bastard’ Michael Caine misbruikt de telefoon als genotshoorn in get carter (Ken Hodges, 1971), nog steeds de beste Britse gangsterfilm. Caines curieuze telefoonsekstaal brengt niet alleen zijn Londense liefje Britt Ekland in smeulende staat, ook de wat oudere hospita die ’s mans gesprek in zijn karige Newcastlese kamer aanhoort raakt er zwaar overstuur van. Een ongelooflijke scène.
En dan is er nog de sado-erotische episode il telefono uit het griezeldrieluik i tre volti della paura/black sabbath (1963) van genrekoning Mario Bava. In dit zich vrijwel geheel in één appartement afspelende gedeelte kondigt Michelle Merciers minnaar zijn wraak voortdurend per telefoon aan. Deze criminele engerd werd namelijk door callgirl Mercier verlinkt, maar is aan de smerissen ontsnapt en heel erg kwaad. Wanneer de twee elkaar tenslotte treffen en het lugubere slotakkoord wegsterft, heeft een diabolische stem uit de telefoon het laatste woord. Het is dan ook geen gewone telefoon. Dit model is felrood en heeft een zwarte hoorn: wellicht had Mercier een rechtstreekse verbinding met de hel. Zo eng als dit apparaat zullen mobieltjes niet snel worden.

Mike Lebbing

Het toilet
De pot in

Het is al vaker opgemerkt: filmpersonages gaan maar zelden naar het toilet. Dat betekent echter niet dat er geen toiletpotten te zien zijn in films; ze worden alleen nooit gebruikt zoals ze bedoeld zijn. In the big lebowski (Joel & Ethan Coen, 1998) wordt de hele praktijk (al voor de credits) omgedraaid: de zware jongens die Lebowski komen intimideren stouwen zijn hoofd in de pot. Crimineel: "Where’s the fucking money, shithead?" Hij: "It’s down there somewhere, let me take another look." Als dank voor Lebowski’s gevatheid pissen ze op zijn tapijt, dat nota bene ‘really tied the room together’.

Zo vergezocht is het overigens niet dat het geld daarbeneden zou liggen; er duiken de vreemdste dingen uit filmtoiletten op. Dat komt natuurlijk omdat er ook zo veel troep in gedumpt wordt — drugs, of bloederige handschoenen, of (ninja)schildpadden. En soms moet dat er dan ook weer uit gevist worden: in trainspotting (Danny Boyle, 1996) moet Renton zijn per ongeluk geloosde zetpillen opduiken uit ‘de ranzigste pot in Schotland’ — en de smerigste ooit op film vastgelegd. Hij gaat er letterlijk aan onderdoor, begeleid door een vrolijk deuntje Bach.
Die ironische soundtrack brengt ons naadloos bij de koning van de filmtoiletten: Stanley Kubrick. Ja, heus. Ga maar na: in elke film van de meester zit een scène op een toilet, en meestal zijn het sleutelscènes. (Voor een specifieke bespreking van al die scènes verwijs ik u graag naar columbuswired.net/Columns/Morgan/Kubrick_093002.htm). De fascinatie met het kleinste kamertje is natuurlijk niet vreemd voor een regisseur die consequent de diepste krochten van de menselijke ziel indook. Juist op het toilet staat de ogenschijnlijk beschermde wereld van het huis in direct en onbeschut contact met de vunzigheid van de onderwereld.

Joost Broeren

Het gebakken ei
UFO’s

Het is een van de ontroerendste momenten uit de filmgeschiedenis: als de goeiige Norm in fargo (Joel & Ethan Coen, 1996) samen met zijn kordate vrouw Marge opstaat omdat zij, hoogzwanger, heel vroeg de deur uit moet voor een politieklus. "Ik maak wel wat gebakken eieren voor je", zegt hij. De manier waarop hij zonder morren zijn benen uit het bed gooit om zijn vrouw van een degelijk ontbijt te voorzien, doet je beseffen waarom mensen samen zijn. Om gebakken eieren voor elkaar te maken.

Zou het toeval zijn dat zoveel gerapporteerde UFO’s beschreven worden als ‘een gebakken ei’? Het meest vreemde komt in de vorm van het meest vertrouwde. In de sf-film without warning (Greydon Clark, 1980) lijken de aliens op gebakken eieren met koplampen, net als in the night of the big heat (Terence Fisher, 1967), met Christopher Lee en Peter Cushing die de vliegende vruchtbaarheidssymbolen te lijf gaan.
James Bond-auteur Ian Fleming wist precies waar gebakken eieren voor staan: voor mannelijkheid. Hij gaf ooit het advies om in plaats van een zin als: "He made a hurried meal off the Plat du Jour — excellent cottage pie and vegetables, followed by home-made trifle", je beter kunt schrijven: "Being instinctively mistrustful of all Plats du Jour, he ordered four fried eggs cooked on both sides, hot buttered toast and a large cup of black coffee." Vier gebakken eieren, dát is het voedsel voor een echte man die weet wat hij wil en zich geen fratsen in de maag laat splitsen. Een gebakken ei is de eenvoud zelve, voedzaam doch smakelijk. Duidelijker dan een ei kan niet. Alhoewel er voor de piekeraars onder ons altijd wel weer wat te twijfelen valt: zal ik de dooier nou doorprikken of niet?

Mariska Graveland

De kapstok
Ophangen

Meestal staat hij daar maar wat, die afgezaagde boom zonder bladeren.
Komt u binnen, geeft u mij uw hoed en jas, dan hangen we hem hier op.
In tegenstelling tot veel andere voorwerpen wordt de kapstok in de filmwereld veelal metaforisch gebruikt. Niet de hoed, of de jas, maar het personage of de idee komt er aan te hangen. Het is duidelijk dat de kapstok van deze film de miscommunicatie tussen mensen is. Of zoiets. Wil je daarentegen een fysieke stok vinden, dan moet je goed zoeken. Jackie Chan is goed in het gebruik van alledaagse voorwerpen en dus komt er een kapstok aan te pas om de boeven tegen te houden in police story (1985) Ook bij zombies kan dit werken.

In shaun of the dead (Edgar Wright, 2004) tijdens de showdown in de kroeg, zorgt de kapstok ervoor dat Shaun en zijn meissie veilig achter de bar kunnen plaatsnemen. Wel zo rustig. Als een deur die je in stilte kan dichtslaan, zoals de verkoper in Jacques Tati’s play time (1967) laat zien op de beursvloer. In dat behouden huisje van het kantoor verkoopt iedereen voor zichzelf zijn zinloze-ideespullen (oud-Griekse wegwerpzuilen!) en ja, het eerste waar je dan aan denkt, is om een kapstok neer te zetten. Komt u binnen, monsieur Hulot, daar is de kapstok, voor uw jas en uw paraplu. Gaat u zitten, dan kan ik u uitleggen hoe je deuren dicht kan slaan zonder geluid te maken. De essentie van een huiselijk kantoor: een bureau en een kapstok.

Mike Naafs

Het koffiezetapparaat
Slokje leut

En dan is er koffie. Wanneer is er koffie? Wanneer je doet alsof je thuis bent — zie de talloze ontbijtscènes met koffie, krant en toast, de heilige drie-eenheid die ’s ochtends het wankele huiselijke geluk moet inzegenen. Of als je wel móet doen alsof je thuis bent. Koffie houdt wakker, luidt het bijgeloof, dus hoe groter het gevaar dat je van huis en haard vervreemdt, hoe sterker de koffie. Volstrekt ondrinkbaar moet hij zijn, de koffie die het meisje in Sean Cunninghams slasher friday the 13th (1980) maakt terwijl de lijken zich opstapelen.

Ze zet koffie voor twee; dat al haar vakantiemakkers al lang aan het mes geregen zijn, moet nog tot haar doordringen. Maar ze voelt zich in elk geval allerminst prettig bij die alsmaar dikkere stilte. Weert ze de nachtmerries uit haar hoofd door wakker te blijven? Of door te doen alsof ze wakker is? En nóg maar een schepje erbovenop. Dat koffie helemaal niet wakker houdt blijkt wel uit David Lynch’ inland empire (2006): actrice Nikki Grace heeft tijdens het bezoek van haar nieuwe buurvrouw nog geen slokje leut genomen, of haar persoonlijkheid ontpopt zich tot een schemerig doolhof waartegen geen koffie bestand is. Hoe chique hij ook wordt geserveerd. Nee, dan kun je koffie en droom maar beter in elkaar laten overlopen, zoals de jongen uit Claire Denis’ nenette et boni (1996) dat doet. Hij neemt zijn spiksplinternieuwe Krups mee naar bed, en ’s ochtends vormen de pruttels, druppels en stoomgeluiden de soundtrack voor zijn natte droom. Logisch: geen enkel huishoudelijk artikel kreunt zo wellustig als een koffiezetapparaat.

Kevin Toma

Het gereedschap
Tempel

Zondags gaan we tegenwoordig niet meer naar de kerk maar naar de bouwmarkt. Niemand hoeft de moderne mens immers te vertellen hoe het moet, hij doet-het-zelf! Aangemoedigd door optimistische timmerprogramma’s, meestal gepresenteerd door mannen met baarden of Martijn Krabbé, worden leidingen ingefreesd, muurtjes uitgebroken en pergola’s opgetuigd. Alles volgens de goede smaak van de laatste mode. Klussen is de nieuwe religie, het eigen huis de tempel.

Alle verherbouwactiviteiten worden gedirigeerd vanuit de garage, de meest mannelijke ruimte van het huis. Hier geurt het naar motorolie, grasmaaier en testosteron. Met als altaar: de gereedschapskist. Haakse slijper, zitmaaier, bladblazer: de juiste powertools maken de man.
Hoe mannelijk ook, klussen is vaak verre van sexy. Denk aan überknutselaar MacGyver, de handyman die van paperclip en plakband een verbrandingsmotor maakt, en iedere lust vergaat je. Toch kan het wel eens dampen in de garage: "Oh buurman, wat doet u nou!" De meest fanatieke filmklussers klonten samen in één genre: de horrorfilm. Horrorhobbyisten zijn ook dol op vlees, maar dan meer als basismateriaal. In the texas chainsaw massacre (Tobe Hooper, 1974), the toolbox-murders (Dennis Donnelly, 1978), driller killer (Abel Ferrara, 1979) en saw (James Wan, 2004) wordt driftig gebruik gemaakt van allerhande gereedschap. Kettingzaag, klopboor en nietpistool zijn favoriet.
In de allermooiste filmklusscène wordt het eigen lichaam bijgespijkerd. Na een uur lang te zijn gesold door allerlei bovennatuurlijk geteisem, is Ash, hoofdpersoon en lijdend voorwerp van evil dead ii, het helemaal zat. In een hilarische montagesequentie smeedt hij in een ’toolshed’ (‘gereedsschapshut’ klinkt toch niet hetzelfde) in een paar ritmisch gesneden handelingen een kettingzaag op maat die zo hup! op zijn stompje van een arm gesnoerd kan worden. Trots aanschouwt hij zijn werk: groovy! Laat het monsterklussen maar beginnen.

Rik Herder

De boodschappentas
Hoedendoos

In Amerikaanse films wordt vaker ontbeten dan gedineerd. Met het ontbijt begint de dag, en op die dag kan nog van alles gebeuren, dus als begin heeft het ontbijt een narratieve logica. Het ontbijt is ook iets gewoons, en gewoon willen veel Amerikaanse films beginnen, opdat het ongewone wat erna komt nog scherper kan afsteken. Vaak wordt er pas helemaal aan het eind van de film weer ontbeten.

Bij die gewoonheid van het begin hoort ook boodschappen doen. Daar komt vaak een bruine papieren zak aan te pas, zo één zonder hengsels, die je dus alleen in je armen kunt dragen. Toen ik voor het eerst naar Amerika ging, wilde ik meteen zo’n bruine papieren zak hebben. Ze zijn nogal onhandig. Maar je hebt wel het gevoel dat je je aankopen koestert.
Aan het begin van Amerikaanse films wordt niet alleen vaak boodschappen gedaan, er wordt ook vaak gewinkeld. Dan is de boodschap niet alleen dat dit gewoon is, maar dat dit gewoon geluk is. Hoe meer tassen en tasjes, dozen en doosjes verzameld zijn, hoe gelukkiger de hoofdpersoon is. Meestal is het een vrouw. Soms laat ze haar schatten dragen door een man, die er bijna onder bezwijkt. In oude films was de laatste toevoeging vaak een hoedendoos.
Wat er in al die andere tassen en tasjes, dozen en doosjes zit, komen we meestal niet te weten. Het gaat om de verpakking. En waar al die verpakkingen vervolgens blijven, dat is een vraag die geen antwoord nodig heeft. Vóór pulp fiction (Quentin Tarantino, 1994) gingen personages ook niet naar de wc.

Bianca Stigter

De stoel
Zitvlak

In Cannes draaide dit jaar een film waarin een jonge vrouw verandert… in een stoel. Echt iets voor Michel Gondry. interior design heet zijn bijdrage aan de filmomnibus tokyo!, waaraan ook Bong Joon-Ho en Léos Carax meewerkten. De menselijke stoel: het is een troosteloos beeld. Je zo zeer geen plek weten in de wereldstad, dat je kiest voor de rol van meubelstuk. Je nutteloos voelen, en dus een anoniem gebruiksvoorwerp willen zijn. Dat waarop ieders zitvlak neerploft. Eigenlijk doet het geen recht aan de stoel. Stoelen zijn juist karaktervol. De troon waarop Cate Blanchett zetelt in elizabeth (Shekhar kapur, 1998). Die rare ruimtesloep waarin de architectenvrouw zit, in a clockwork orange (Stanley Kubrick, 1971) vlak voordat McDowell en zijn maten aanbellen. Zelfs de stoeltjes in de diner zetten in sex and the city (Michael Patrick King, 2008) de locatie, periode en sfeer neer. Setdressers zouden zich geen raad weten zonder de stoel.

De vrouw in interior design wil zijn zoals de stoel; meestal vormt de stoel zich naar ons karakter. Vader of grootpapa zit in zijn lievelingsstoel, comfortabel weggezakt in een cocon van meubelstof. Dat type stoel levert herinneringen, gevoelens van huiselijkheid en feelgood-films op. In the puffy chair (Jay Duplass) uit 2005 rijden Josh, Emily en een vriend de VS door om zijn vader een prachtig verjaarscadeau te brengen: een enorme paarse leunstoel. Een roadmovie over veranderende vriendschappen, opgehangen aan de meest onbewegelijke fauteuil ooit.
De stoel dus, als symbool van beweging of stilstand. De verslaafde vader van Jeliza-Rose, in Terry Gilliams tideland (2005), trekt zich al vroeg in de film terug op een leren stoel. Hij zet z’n zonnebril op, neemt een heroïneshot en wordt nooit meer wakker. "Papa gaat weer wat ronddwalen langs die onderaardse kust bezaaid met overblijfselen van hoop en dromen", mompelde hij nog. Dat is het met stoelen: je kunt er ook te comfortabel in wegzakken.

Barend de Voogd

De stofzuiger
Kortsluiting

De eerste stofzuiger werd ongeveer gelijk ontwikkeld met de eerste film. En al meteen leek film geen goed woord over te hebben voor het zuigapparaat. Film blijkt stofzuigers van het begin af aan al graag te stangen. Waarom werd er anders in 1906 al een korte film gemaakt die de naam the vacuum cleaner nightmare draagt? Logisch, want film bekritiseert in meerdere of mindere mate het dagelijkse leven en de stofzuiger is wel één van de meest burgerlijke apparaten aller tijden.

Peter Sellers laat als inspecteur Clouseau in the return of the pink panther (Blake Edwards, 1975) bijvoorbeeld zien dat stofzuigen helemaal niet zo makkelijk is als wordt gepropageerd. Naast een Duits accent en een grote opplaksnor is ook een stofzuiger zijn dekmantel om de kamer van Lady Litton binnen te dringen. Maar het ding werkt na tapijt, stilleven en onderbroekjes helaas ook een papegaai naar binnen. Wanneer Clouseau de vogel wil redden wordt hij zelf bijna opgezogen. Uiteindelijk draagt de papegaai Clouseau’s opplaksnor.
In requiem for a dream (Darren Aronofsky, 2000), een film over een verslaafde moeder en haar verslaafde zoon, is de stofzuiger een teken voor het aankomende leed. De kijker wordt zich voor het eerst bewust van de ongewone invloed van de dieetpillen op de oude vrouw, als zij als een waanzinnige aan het schoonmaken is. Het stofzuigen lijkt door cameravoering en montage verdomd veel op de trips die haar zoon ondergaat als hij geslikt of gesnoven heeft.
David Lynch is een van de weinigen die het schoonmaakattribuut een heldenrol geeft. In mulholland drive (2001) springt het apparaat namelijk aan wanneer zijn eigenaar wordt doodgeschoten. Als de moordenaar ook het apparaat probeert dood te schieten, maakt het ding op zijn sterfbed nog kortsluiting waardoor er een hard alarm afgaat. Misschien is er dan toch nog hoop op verzoening.

Laura van Zuylen

De schaar
Castratieangst

Hitchcock zei het al: "De beste manier om het te doen is met een schaar." En inderdaad, in dial m for murder (1954) bewerkt Grace Kelly haar belager overtuigend met een schaar. Zo komen we onmiddellijk en onvermijdelijk in de psychoanalyse terecht. Want verwijst dit bij uitstek vrouwelijke symbool — quiltbewerken, allerhande borduurarbeid —- niet onomwonden naar die goeie ouwe castratieangst ("Here comes mommy!")? Inderdaad, dat doet het. Castratieangst en, ook bepaald geen mannelijke eigenschap, een gespleten persoonlijkheid.

Daarmee is film — zie ook: knippen & plakken in de montage — onmiskenbaar een vrouwelijke kunstvorm. En waar is de verbondenheid van de schaar en de vrouw groter dan in Patrice Leconte’s le mari de la coiffeuse (1990) waarin elk object in de zachtgeel mediterrane kapsalon van Mathilde een erotische lading krijgt. Een film waarin Antoine haar bij zijn eerste bezoek ten huwelijk vraagt en waarin de kapperszaak symbool staat voor het huwelijk, als een winkel waarin je geknipt en geschoren wordt. En hoe beter kun je verbeelden dat we alles verknippen wat we aanraken — in variatie op d’ouwe Midas die alles in goud veranderde — dan met een man die scharen als vingers heeft: edward scissorhands (1990), de film waarin Tim Burton verliefd werd op Johnny.
Naast dat routinematige en een beetje uitgemolken gebruik om dingen met scharen te knippen, kunnen ze daarmee ook handig worden doodgestoken. Kenneth Branagh — toen nog veelbelovend — vouwde daar in 1991 zelfs een lachwekkend kitscherige film noir omheen en liet in dead again met typische Branagh-bombast de schaar als leidmotief opdraven (zie ook de recensie in deze krant van Branaghs verfilming van Mozarts nogal fallische ‘Die Zauberflöte’). dead again (le petit mort?), trouwens, en zo is de psychoanalytische cirkel weer helemaal rond, waarin de hoofdpersoon Grace heet én een dubbelrol speelt, zij het niet op een manier die naadloos in dit verhaal past.

Ronald Rovers

De koelkast
Orgasme

De koelkast is bijna net zo intiem als de slaapkamer. Het Amerikaanse psychobabbelcircuit kent zelfs het begrip ‘koelkastrechten’. Vrienden zijn pas echte vrienden als ze ongevraagd in je koelkast mogen komen. Dit keukenattribuut is meer dan een symbool van de consumptiemaatschappij, het is een rustpunt, een houvast, een venster.

James Dean doet in rebel without a cause (Nicholas Ray, 1955) de koelkast niet open omdat hij dorst heeft maar om tot zichzelf te komen. Het is een moment van meditatie. Het openen van die deur — ook Tony Soprano is er mee vertrouwd — is een gebaar geworden dat op het filmdoek een eigen betekenis heeft gekregen. Het drukt een gemoedstoestand uit en de inhoud van de koelkast onthult en passant iets over opener. Zorgt deze wel goed voor zichzelf, of is het misschien een stiekeme gast met heel eigen bedoelingen, zoals de indringer Harry, die in harry, un ami qui vous veut du bien (Dominik Moll, 2000) ’s nachts in de koelkast komt snuffelen omdat hij na een orgasme altijd een rauw ei moet eten.
Vanaf het moment dat de koelkast zich in het onderbewuste van de cultuur heeft genesteld kan hij ook in de nachtmerrie figureren. In de surrealistische trip requiem for a dream (Darren Aronofsky, 2000) komt de koelkast met grommende geluiden tot leven. De horrorfilm attack of the killer refidgerator (Michael savino, 1990) gaat nog een stapje verder.
Maar het ultieme koelkastmoment waarin allerlei betekenissen bij elkaar komen is natuurlijk de wanhoopsactie van Indiana Jones (Steven Spielberg, 2008) die zich in zijn vierde avontuur indiana jones and the kingdom of the crystal skull moet zien te beschermen tegen een ontploffende atoombom. Daartoe smijt hij in vliegende vaart alle etenswaren uit het toevallig aanwezige koelmeubel en sluit zichzelf erin op. Indy symbolisch in de baarmoeder teruggekeerd — of opgegeten. En vervolgens weer uitgespuwd. Is dit al psychoanalytisch geduid?

Leo Bankersen

Het muziekdoosje
Pling plong plang

Muziekdoosjes associëren we met lieflijke tingeltangelmuziek in babykamers, maar in films kunt u beter de benen nemen als u een speeldoosje hoort. Slaap kindje slaap, pling plong plang. Lief, zo’n muziekje. Men zegt dat babies er rustig van worden en er lekker van gaan slapen. Dat kan alleen maar komen doordat babies nog nooit films hebben gezien. Zij kennen geen filmmakers die genot beleven aan het perverteren van onschuldige muziekjes, zodat wij bij muziekdoosjes nooit meer aan een kinderparadijs denken, maar aan bloederig geweld en sinistere krochten van de menselijke geest. Gefundeness Fressen voor de Spaanse sater Luis Buñuel, die in zijn Mexicaanse film ensayo de un crimen (1955) het speeldoosje van zijn onschuld ontdoet.

Als een moeder tegen haar zoontje zegt dat zijn muziekdoosje magische krachten heeft, lijkt zij gelijk te krijgen, want als het rijkeluisjoch zijn gouvernante dood wenst, wordt ze even later door een kogel getroffen. Dat is al treurig genoeg, maar de gebeurtenis leidt bij het kind ook nog eens tot een obsessie met de dood, die van hem een seriemoordenaar maakt. Hoezo onschuldig speeldoosje? In horrorfilms zijn gruweldaden nooit ver weg als er muziekdoosjesgepingel klinkt. Zoals in the chair (2007) van Brett Sullivan (saw 4). In de film opent een psychologiestudente een muziekdoosje, waardoor de ziel van een kindermoordenaar ontsnapt. De moorddadige geest vestigt zich in het hoofd van de studente. Ook de legendarische horrorfilmer Mario Bava wist dat speeldoosjesmuziek een angstaanjagender effect heeft dan een volle orkestbak Wagner. In operazione paura (1966) zet hij onder de beelden van een wraakbeluste geest van een vermoorde jonge vrouw steeds hetzelfde speeldoosdeuntje. Alleen in mierzoete sprookjes, zoals Disney’s anastasia, leiden muziekdoosjes naar een gelukkig leven. In het echte leven moet zoveel onschuldig getingeltangel wel wantrouwen oproepen. In Los Angeles rukte de explosievendienst uit toen op straat gepingel uit een pakje klonk. Een bom? Het was promotiemateriaal voor mission: impossible iii (J.J. Abrams, 2006). Een verpakt muziekdoosje speelde het filmthema. Bescherm uw kind en stel het niet bloot aan muziekdoosjes.

Jos van der Burg

 

Het gasfornuis
Doodskist

Na de klok en het kussen is er in huis geen ambivalenter voorwerp te vinden dan het gasfornuis. Warmte en kou omringen het, leven en dood. De pure schoonheid van de gaspit, die met knisperende lucifer wordt ontstoken waarna een blauwe halo het beeld heiligt.
Eetfilms laat ik hier buiten beschouwing. De rol van het gasfornuis is daar zo vanzelfsprekend dat hij elke andere mogelijke betekenis ervan overschaduwt. Zij het dat ook in eetfilms sinistere momenten rond het fornuis kunnen voorkomen, zoals wanneer ratatouille-Rémy (Brad Bird, 2007) in zijn geliefde oven dreigt te worden gecremeerd.

In die ijzeren kast huist het vuur, ’s mens grootste vriend én vijand. Soms snort het fornuis als een poes, dan blaast het als een razend gevaarte. De opluchting van de bange kinderen en hun lieve beschermvrouwe als ze de night of the hunter (Charles Laughton, 1955) hebben overleefd, wordt meteen onderstreept doordat de oude vrouw water op het vuur zet. Maar even vaak branden de personages zich aan de hete vlammen.
De warmte van het fornuis heb ik nooit behaaglijker gevoeld dan in umberto d. (1955) van Vittorio de Sica. Elke ochtend loopt de meid gapend naar de keuken en ontlokt een gasvlam aan het fornuis: daar begint weer een dag. De keukenmuur is bekrast door alle lucifers die ze eraan heeft afgestreken. Dit fornuis is een hoeder van de mensen, een geschenk van Hestia, godin van de huiselijkheid.
De kille keerzijde van het ding is door niemand beter begrepen dan door Hitchcock. Hij heeft in torn curtain (1966) in 3 minuten en 26 seconden nodig om ons daarvan te doordringen. Een geleerde en een vrouw proberen een gemene spion te doden. Wurgen lukt niet, doodsteken lukt niet. Ten slotte slepen ze hem naar het fornuis en duwen zijn kop in de oven, tot hij stikt. Dan is het gasfornuis veranderd in een doodskist.

Bas Blokker

De droogkap
Gedienstig

Nu kruipt vermoedelijk alleen koningin Beatrix nog wel eens onder de droogkap, maar er was een tijd dat hij in geen enkel huishouden ontbrak. Ook niet in het onze, tot ons kinderlijk ongenoegen. Het leverde wekelijks net zo’n vervelend geluid op als de stofzuiger, plus een afwezige moeder. Een anarchistisch instrument eigenlijk. Wie onder de droogkap kruipt, verbreekt de relatie; bepaald een doodzonde voor huismoeders.

Toch is de droogkap in films nooit wegbereider van de revolutie geweest. Integendeel. In films was de droogkap het signaal dat aan de vrouwelijkheid hard en goed wordt gewerkt. Wassen en watergolven! In la dentellière (Claude Goretta, 1977) schuifelt Isabelle Huppert met haar bezem tussen de droogkappen, zich ongemakkelijk bewust van de wereldsere vrouwen die wel hun haren kappen en lippen stiften. In the women (1939) van George Cukor vangt de dwaze Rosalind Russell onder de droogkap de roddel op die de vriendinnen de rest van de film in beslag gaat nemen. In grease (Randal Kleiser, 1978) zorgt de droogkap voor de metamorfose van de stijve Sandy naar de Sandy die wel weet wat John Travolta wil. In 2001 — a space odyssey (Stanley Kubrick, 1968) dragen de serveersters op het ruimteschip een witte, bolvormige muts die als een droogkap hun oren afsluit en hun gedienstigheid onderstreept.
Pas als de droogkap verdwenen is, treedt de anarchie in. In wanda (Barbara Loden, 1970) komt Wanda vier scènes lang niet verder dan krulspelden. Ze verlaat het huis, gaat naar de garage, naar haar baas, en naar de rechtbank waar haar echtscheiding wordt uitgesproken. Een vrouw met krulspelden in de rechtbank, misschien wel hét beeld van een nakende revolutie.

Jann Ruyters

De bandrecorder
Sexy spoelen

De voornaamste filmische toepassing van die joekelsgrote kasten die vroeger thuis het halve stereomeubel in beslag namen is natuurlijk… bij het afluisteren. Bijkomend voordeel van de bandrecorder voor de regisseur van dienst: je kunt zo mooi de naar obsessie neigende ‘state of mind’ van je personage in beeld brengen. Denk aan Gene Hackman in the conversation (Francis Ford Coppola, 1974) of John Travolta in blow out (Brian De Palma, 1981). De tape heen en weer spoelen, steeds weer naar dat ene fragmentje om uit te vinden wat er nu precies gaande is.

In het recente afluisterdrama das leben der anderen (Florian Henckel von Donnersmarck, 2006) valt meteen in de eerste minuut een ‘reel to reel’ (de Amerikaanse term) te ontwaren. Een redelijk gaar exemplaar — we bevinden ons dan ook in het Oost-Duitsland van 1984 — dat wordt gebruikt bij de ondervraging van een verdacht sujet. Het apparaat draagt hier echt bij aan de dreigende sfeer, zeker wanneer een scène later het aldus opgenomen verhoor voor een klas Stasi-studenten wordt afgespeeld bij een spoedcursus ‘hoe breek ik een onwillige vijand van de staat’. (Maar voor het toppunt van de bandrecorder als bedreiging: zie evil dead 1, Sam Raimi, 1981).
Esthetisch verantwoord is de bandrecorder in pulp fiction (1994). Quentin Tarantino weet midden jaren negentig van het logge en dan allang door het cassettedeck verdreven audioapparaat opnieuw een retrohip hebbeding te maken door een fraai exemplaar te plaatsen in het overgestileerde huis van de grootste misdadiger uit de film. Uma Thurman — die diens liefje speelt — maakt terugspoelen zelfs sexy door er zo dartel bij te staan dansen net voordat ze een ultracoole versie van ‘Girl you’ll be a woman soon’ instart. Even voor de audiofielen onder u: Uma’s bandrecorder is een Teac X-2000R BL. Leren we via een best fetisjistisch aandoende site (google op "reel to reel in movies") inclusief screendumps.

Ivar Snoep

De melkfles
Geen kinderdrankje

Niet raar opkijken als Batman deze zomer met een melksnor door de nacht boven Gotham scheert. Christian Bale’s ‘dark knight’ is de laatste in een hele rij beroemdheden die figureert in een Amerikaanse zuivelcampagne op bodybymilk.com. Bovenmenselijke kracht dankzij babyvoeding, het is een gewaagde combinatie van tegenstrijdigheden die melk wel vaker wordt toegeschreven in de filmgeschiedenis. Onsterfelijk is de scène uit Alfred Hitchcocks suspicion (1941) waarin Joan Fontaine haar echtgenoot Cary Grant ervan verdenkt haar te willen vermoorden. Elke avond brengt hij haar een glas melk voor het slapen gaan, dat gevaarlijk in het donker fonkelt.

Hitch had een lampje in het glas laten vallen, waardoor het sinister glinstert, maar vooral omdat je je als toeschouwer realiseert dat die schittering zowel op de puurheid als op de verdorvenheid van het drankje kan slaan. Recentelijk verbijsterde Paul Thomas Anderson ons met de mysterieuze woorden uit there will be blood (2007): "I… drink… your… milk… shake! I drink it up." Dat blijkt een letterlijk citaat uit een Congres-stuk uit 1924 over het zogenaamde Teapot Dome-olieschandaal. PTA serveert een dodelijke cocktail van melk, whisky, olie en bloed. Net als Stanley Kubricks gewelddadige melkmuilen uit a clockwork orange (1971), die in de Korova milkbar niks geen kinderdrankje drinken. Anders lag dat voor filmmaker-entrepeneur Howard Hughes (in de versie van Martin Scorsese en Leonardo — al lang niet meer met van die gezellige melkwangen — DiCaprio in the aviator uit 2004). Wolken herinnerden hem aan borsten en de melk die hij als playboy tijdens het uitgaan dronk aan zijn roomzachte secreet van een moeder. In zijn nadagen piste hij in melkflessen. Een tragische kringloop van inname en afscheiding. Melk zij gij. Het is ook de laatste troost van James Dean, als hij na de chicken-race in rebel without a cause (Nicholas Ray, 1955) naar de ijskast loopt voor een slok melk. Hij rolt de fles tegen z’n voorhoofd en z’n wang, teder, verkoelend, fallisch, koesterend. En dan drinkt hij zich, gulzig een weg terug de baarmoeder in (daarom drinken film-Amerikanen altijd regressief uit de fles, eten ze ijs, bevroren melk immers, uit de verpakking) om van kind naar man te transformeren. Dit is het moment waarop de adolescent in de Amerikaanse filmgeschiedenis wordt geboren. Te oud voor melk, te jong voor gin. De rest is, zoals The Raconteurs zingen, in ‘Carolina drama’, geschiedenis: "Well now you heard another side to the story / But you wanna know how it ends? / If you must know, the truth about the tale / Go and ask the milkman."

Dana Linssen