Grensverleggen I

Geen land van storytellers

  • Datum 06-02-2017
  • Auteur
  • Deel dit artikel

HERE IS ALWAYS SOMEWHERE ELSE

Vorige maand hield Filmkrant-redacteur Ronald Rovers een pleidooi voor een Nederlandse cinema die emotioneel, filmisch, moreel en esthetisch grenzen verlegt. Deze maand twee reacties op de vraag: willen we wel en kunnen we niet? Of willen we niet en kunnen we niet? Hieronder filmmaker Rene Daalder over calvinisme en euro-bleakness.

Tijdens het afgelopen Nederlands Film Festival was ik uitgenodigd om over te vliegen uit Los Angeles voor een lezing over de toekomst van de Nederlandse film. Zoals altijd in mijn element wanneer ik over de toekomst mag praten, schetste ik het beeld van de enorme veranderingen die het medium te wachten staan in het razendsnel voortschrijdende digitale tijdperk. De zaal vol professionele Nederlandse filmmakers was opmerkelijk ontvankelijk voor het vooruitzicht dat hun beroep de komende tijd aan allerlei grootscheepse veranderingen onderhevig zal zijn. Daarbij zullen filmmakers meer dan ooit in staat zijn om hun eigen films te produceren en, zoals musici dat nu al doen, hun werk te distribueren via allerlei online kanalen zoals YouTube.com.

Niets voor niets
De volgende dag zat ik in een panel over de toekomst van nederhorror, samen met de directeur van het Filmfonds, Toine Berbers, en producent San Fu Maltha, waarbij de conversatie leek te draaien om de toekenning van subsidies aan het horrorgenre. Het was een ongebruikelijke ervaring dat er op hoog niveau gedelibereerd werd over de vraag of een bepaald genre al dan niet in aanmerking moest komen voor subsidiegelden.
Tot mijn geruststelling bleek een aantal jonge filmmakers het met me eens dat mét of zonder omroepen en fondsen niets hen tegenwoordig in de weg staat om de films te produceren die zij zelf willen maken. Het enige probleem is kennelijk dat in Nederland niemand voor niets wil werken.
Dit is in sterk contrast met de onafhankelijke filmcultuur in Hollywood waar American Express al geruime tijd geleden een reclamecampagne begon om mensen aan te sporen ‘credit card-films’ te maken (met alle risico’s van dien). Het heeft me altijd verbaasd dat in een land als Nederland, waar iedereen financieel zoveel meer beschermd is dan in Amerika, de filmmakers veel behoudender zijn. In de Verenigde Staten zijn er letterlijk duizenden cineasten die jaarlijks met hun uit passie geboren producten aankloppen bij de al even talloze filmfestivals die wereldwijd als paddestoelen uit de grond schieten.
Samen met de ontwikkeling van video op het internet ontstaat er op die manier een spontaan selectieproces waarin talent en een voorkeur voor bepaalde films zich manifesteren met een minimum aan bemoeienis van bovenaf.

Ziek
Toen ik terugkwam in mijn hotel lag er een handgeschreven briefje op mijn bed waarin de Filmkrant me op basis van mijn voor een Gouden Kalf genomineerde film here is always somewhere else uitnodigde om ‘een diagnose te stellen van het ‘zieke’ Nederland waar maar geen echte filmcultuur van de grond wil komen’ en waar volgens een artikel van Ronald Rovers, in tegenstelling tot de meeste Europese landen, geen echte kunstfilms, geen extreme verhalen bestaan. Wat zou daarvoor het medicijn kunnen zijn, was de vraag.
here is always somewhere else vertelt het parallelle verhaal van de Nederlandse conceptuele kunstenaar Bas Jan Ader en mijzelf als emigranten die Nederland tientallen jaren geleden hebben verruild voor Californië. De film houdt zich onder meer bezig met de vaderlandse traditie van kunstenaars die het land hebben verlaten vanwege een diep geworteld mentaliteitsprobleem.
Zelf ben ik ooit uit Nederland vertrokken na een aantal eigenzinnige films gemaakt te hebben, waaronder de blanke slavin, een arthousefilm over de ondergang van het Europese avondland, vermomd als een grote publieksfilm die aanzienlijke verwarring stichtte onder de bioscoopbezoekers indertijd. De film zou nooit gemaakt zijn ware het niet dat de scenarioschrijver van Luis Buñuel, Jean Claude Carrière, zo vriendelijk was het Nederlands Filmfonds ervan te overtuigen dat het door Rem Koolhaas en mijzelf geschreven script bijzondere kwaliteiten had. Dat zou voldoende aanleiding hebben moeten zijn voor de producenten en distributeurs om een baanbrekende artistieke film te verwachten, maar de film werd gepresenteerd als een regelrechte publieksfilm en daarmee een onvermijdelijke flop.
Dit verhaal is typisch voor de culturele onzekerheid in Nederland die vaak alleen maar kan worden opgelost door buitenlandse erkenning of door verwijzingen naar voorbeelden uit andere landen — met name Hollywood — waar een aantal professionele Hollandse filmmakers succesvol heeft laten zien ‘waarin een klein land groot kan zijn’ zonder verder veel bij te dragen aan de problematische filmcultuur van het land van herkomst.
‘Zorg dat je hier wegkomt!’, riep Theo van Gogh een paar jaar geleden tijdens een prijsuitreiking tegen de winnende acteurs van zijn televisieserie, en de wanhoop die uit die woorden sprak, herinnerde me opnieuw hoe weinig er tot nu toe veranderde.

Litanie
Als een bezoeker uit den vreemde, bij tijd en wijle rondwarend door het vaderland, valt het me altijd weer op hoezeer alles bij het oude is gebleven, inclusief het onderwerp van dit artikel waarover ik me nu voor de zoveelste keer in mijn leven buig.
In mijn hart heb ik me nooit neer kunnen leggen bij het feit dat Nederland geen filmauteurs van formaat zou kunnen voortbrengen. Toegegeven, dit is van oudsher geen land van storytellers die kunnen rekenen op een internationaal gehoor, maar het probleem lijkt dieper te liggen, want in Nederland — evenzeer als elders ter wereld — is de filmcultuur een reflectie van de samenleving zelf. Voor wie zoals ik veel in het nuchtere Canada heeft gewerkt, is het interessant om te zien hoe de Canadese filmmakers over de grens naar Amerika kijken met een Nederlands soort van minderwaardigheidsgevoel. Niet zozeer omdat ze zich willen onderwerpen aan Amerika’s darwinistische wereldbeeld waarin geen plaats is voor adequate sociale voorzieningen en subsidies, maar omdat de verhalen er voor het opscheppen liggen. Kortom, de verhaalcultuur van een land staat in directe relatie met de maatschappij waaruit hij voortkomt, en de symptomen van de door de Filmkrant gesignaleerde ‘ziekte’ van de Nederlandse filmindustrie hebben minder te maken met het medium dan wel met het land zelf.
In het artikel van Ronald Rovers wordt geconstateerd dat Nederlanders niet in de spiegel durven te kijken, en in plaats daarvan er alles aan doen hun nachtmerries te ontkennen. ‘Alsof iedereen hier achter de voordeur in volstrekte harmonie leeft’, stelt Rovers. De tekortkomingen van het bestaan in Nederland worden dagelijks onder woorden gebracht in een eindeloze litanie van steeds terugkerende clichés die zich niet lenen voor een opwindende cinema. De notie dat gewoon doen al gek genoeg is, kan nauwelijks een inspirerend uitgangspunt zijn voor een interessante filmcultuur en het druist volledig in tegen de ontwikkeling van getalenteerde auteurs. Het tegenwoordige gebruik van eindeloze verkleinwoordjes maakt op deze buitenstaander de indruk dat iedereen elkaar voortdurend sussend toespreekt. De vergadercultuur, het poldermodel, het nuchtere calvinisme, het zijn stuk voor stuk tegenwerkende krachten voor de cineast die wel eens iets anders wil, zoals bijvoorbeeld het maken van een nederhorrorfilm.

Zelfkastijding
Het alternatief is om juist ‘bewust kneuterig’ te zijn zoals volgens de Volkskrant het geval is met de Nederlandse auteur Alex van Warmerdam, wiens ober in Utrecht mijn eerste kennismaking was met zijn werk. In het verhaal wordt de door Van Warmerdam gespeelde hoofdpersoon Edgar voortdurend gestraft door een scenarioschrijver die ‘de Schepper’ wordt genoemd. Het ontgaat iedereen, inclusief Van Warmerdam, waarom de scenarist het slechtste met hem voor heeft, maar het is duidelijk dat het hier om een ongetalenteerde schrijver gaat. Edgar is van begin tot einde slachtoffer van omstandigheden die geen ander doel lijken te hebben dan het verhaal gaande te houden, zonder dat er sprake is van enige karakterontwikkeling. Maar op de nacht van het Gala van het Nederlands Filmfestival overtrof de werkelijkheid de verbeelding toen in een ironische twist van het lot Van Warmerdam in plaats van zijn Schepper het Gouden Kalf kreeg voor het beste script. Er van uitgaand dat de winnaar inderdaad zelf de schrijver was van dit aan Charlie Kaufmans adaptation ontleende verhaal — de Schepper is dus eigenlijk een verpersoonlijking van Van Warmerdam — dan moeten we concluderen dat het verhaal van de film over een extreme vorm van zelfkastijding gaat.
Dat brengt ons tot een prominent thema in de Nederlandse cultuur: straf. Een van de meest succesvolle Nederlandse films in jaren was karakter waarin de diepe ellende van het calvinisme meedogenloos wordt uitgebeeld. Ik ben zelf in mijn jeugd eigenlijk nooit gestraft en kom uit een extreem vrijdenkend gezin, maar bij het zien van karakter samen met mijn vriend Carel Struycken in een bioscoop in Los Angeles hadden we bijna een traumatische reactie. Het voelde alsof de calvinistische strafcultuur nog steeds een onontkoombaar deel uitmaakte van ons wezen. Ook al woonden we al jaren in Californië. Ik moet bekennen dat ik iedere keer als ik op Schiphol aankom, bevangen wordt door de onverklaarbare angst dat ik gestraft ga worden.
Dit thema, dat ik samenvat onder de noemer euro-bleakness, komt terug in de films van Lars von Trier tot en met Michael Haneke, Gaspar Noé, Remy Belvaux etc. Het zijn films waarin Europese landen die zichzelf graag als ‘verlicht’ beschouwen in een onverwachts grimmig licht worden getoond, waarin de harteloze kilheid van het menselijk gedrag het geweld in ‘The Sopranos’ ronduit warmbloedig doet lijken. Dankzij deze films heb ik een volledig andere kijk op Europa gekregen maar dankzij een film als dogville ook op bepaalde aspecten van de Amerikaanse cultuur.

Seksslavin
Het is maar een kleine stap van Lukas Moodyssons lilja-4-ever, over een Russisch meisje dat in Zweden als seksslavin wordt verkocht, naar wat er zich ongetwijfeld afspeelt op de Amsterdamse wallen. Bij mijn weten heeft nog nooit een Nederlandse filmmaker daar achter het pittoreske decor gekeken. Op het festival in Utrecht werd nachtrit vertoond, waarin ook elementen zijn terug te vinden van de bovengenoemde euro-bleakness. Maar het goed vertelde verhaal neigde iets teveel naar het anekdotische om het publiek ervan te overtuigen dat de verbluffende hardheid van het taximilieu symptomatisch is voor de Nederlandse maatschappij. De taxioorlog is voorbij en alles is allang weer bij het oude.
Als er een ding is dat in Europa vaak wordt vergeten, is het dat de Amerikaanse film nooit moeite heeft gehad met het etaleren van de meest bedenkelijke aspecten van de Amerikaanse cultuur. In Europa lijkt dat nu ook steeds meer het geval dan vroeger, maar Nederland is blijkbaar vooralsnog niet toe aan de introspectieve cinema die een land in staat stelt uit te stijgen boven de verstikkingen van haar burgermaatschappij.

Rene Daalder