Gebroeders Quay
Look of life

Stephen en Timothy Quay (foto Angelique van Woerkom)
De gebroeders Quay maken animatiefilms die je radicaal anders naar de wereld laten kijken. Het Filmfestival Rotterdam vertoont hun films nu op het Holland Festival.
Zoals in popmuziek ‘sound’ belangrijk is, kan je geen verhaal over animatie schrijven zonder het over, ja, ‘look’ te hebben. Volslagen onscherpe term, ‘look’, waarvoor excuses, maar het is nu eenmaal illustratief de analogie met de sound van popmuziek even vol te houden als we het over de animatiefilms van de gebroeders Quay hebben.
Sound is, eenvoudig gesteld, hóe iets klinkt. Om een voorbeeld te noemen: met spaarzame instrumentatie en doffe productie proberen de White Stripes expres een rammelend, los effect te bewerkstelligen dat ruige en nostalgische associaties oproept. Probeer je hun My doorbell voor te stellen in de rijke, meerstemmige, van verrassende bleepjes en samples voorziene productie van de Sugababes en hetzelfde nummer heeft ineens een radicaal andere uitwerking.
Voor animatie geldt iets dergelijks, maar dan in de beeldvariant. Dat komt omdat je, meer dan bij live-actionfilm doorgaans het geval is, het beeld met animatie van de grond af opbouwt. Alles wat je ziet wordt getekend, uit de computer getoverd, gekleid of in elkaar geschroefd. Waarmee de animatiefilmer een extreem grote controle heeft over wat je te zien krijgt. En over hoe het beweegt. Dat kan hij tenslotte tot op de 24e van een seconde timen — snel, langzaam, gestileerd, natuurlijk, vloeiend, schokkerig. En zo wordt die ‘look’ vanzelf belangrijk.
Dromerig
In het oeuvre van de poppenanimerende gebroeders Quay (Phildelphia, 1947, werkzaam in Londen) is dat bij uitstek het geval. Alleen al omdat hun films vaak zulke onttakelde verhalen zijn. De vertelstructuur is associatief en dromerig, soms ronduit onduidelijk of, in hun twee avondvullende ‘speelfilms’, tergend traag. Hun talrijke visuele vondsten treden op die manier op de voorgrond. Zo sterk, dat de betekenis van hun werk bijna geheel in de ‘look’ is terug te vinden.
Critici worden bij film overigens steeds een beetje ongemakkelijk als alleen het beeld (plus muziek en geluid) zijn werk moet doen. Alsof dat te mager is. Je voelt dat onbehagen in de talloze (lovende) besprekingen van het werk van de Quays, waarin hijgend wordt gezocht naar symboliek en kunsthistorische verwijzingen, en gretig hun literaire wortels worden doorvorst, met Franz Kafka en de Pools-joodse schrijver-schilder Bruno Schulz (1892-1942) als voornaamste invloeden. Die zijn er zonder twijfel, wat heet: hun misschien wel beste werk, de korte film Street of crocodiles (1986), is een bewerking van Schulz’ gelijknamige roman. Maar als je hun films slechts ziet als doorgeefluik van literaire hoogtepunten of verzamelingetjes symbolen en intertekstualiteit doe je ze zeer te kort. Daarvoor is het effect van wat je te zien en te horen krijgt veel te indringend — op een eigen, los associatieve manier, als in een goede videoclip. Niet voor niets hebben ze veel ‘idents’ gemaakt voor MTV, en clips voor His Name Is Alive, Sixteen Horsepower en een stuk van Peter Gabriels Sledgehammer.
De Quays werken met kleine, fragiele ouderwetse poppen en ander gevonden materiaal, gecombineerd met grote lenzen waarmee ze in al die petieterigheid haarscherpe focuspunten kunnen leggen. Fraai voorbeeld is een beklijvend beeld uit een oud MTV-filmpje: dat van een snaar die schuin naar de camera toeloopt, en waarlangs met een vloeiende draai aan de lens geleidelijk de focus wordt verlegd. Dat éne puntje dat scherp is glijdt zo over de snaar heen, en het is net of je oog als een vinger aan de snaar voelt. Hun ‘look’ is tactiel. In een opdrachtfilm over de bizarre museale collectie anatomische poppen van Sir Henry Wellcome brengen de Quays met zoveel aandacht een voetje in beeld, haarscherp, een lichtje erachter zodat het een beetje gloeit, steunend op een blokje opdat de ragfijne teentjes ietwat over het randje leunen — dat je bijna zou denken dat het leeft.
Dat raakt dan weer mooi aan de kern van het werk van de animator: de illusie van leven leggen in iets wat dood is. Ze laten objecten en poppen handmatig beeldje voor beeldje bewegen, waardoor ze altijd iets stugs en weerbarstigs houden, en hoe goed je dat ook doet (de Quays zijn virtuozen) het resultaat houdt daardoor altijd iets bibberigs en onvasts. Het geestige is dat juist die bibberigheid de personages op zijn eigen manier lijkt te doen leven. Ze doen zo een hevig beroep op de menselijke reflex om in het dode iets levends te zien, zoals de koplampen van een auto altijd ogen in een gezicht suggereren.
Street of crocodiles
Konijn
Die grens tussen leven en niet-leven is precies waar de Quays graag mee spelen. Als in Stille nacht IV (1993) een stoffen konijn tandjes heeft, dan zie je dat dit echte mensentandjes zijn. De Quays proberen bovendien de grens te vervagen. In Street of crocodiles zit een manneke dat bestaat uit blokjes, moertjes en, als hoofd, een fietslampje. Het figuurtje is vaak in zo veel schaduwen gehuld en heeft zoveel onderdeeltjes waar zijn omgeving ook uit bestaat, dat je niet ziet waar het begint en ophoudt. Wat je eerst nog voor een stuk muur hield kan zomaar een arm zijn.
Andersom zijn hun personages vaak maar half af — poppen waar het schedeldak is afgebroken, oogkassen waar niks achter zit. Ook dat werkt magisch, zoals een ruïne vaak sterker de fantasie prikkelt dan een volmaakt gebouw. En zelfs wat niet leeft kan ineens een eigen leven gaan leiden: schroefjes die zichzelf losdraaien, een magneetje dat zich wentelt in ijzerslijpsel, dat als een zacht, organisch bontkraagje om hem heen begint te kleven. Soms is dat aandoenlijk, maar vaker, ook door de Duits-expressionistische, vervormde, schaduwrijke manier van filmen, leidt het tot een soort paranoia. Alsof je zomaar door alles belaagd kan worden.
En die angst vormt hun band met voornoemde Oost-Europese literatuur van begin 20e eeuw, die als uitvloeisel van de massale industrialisatie en het almaar groter worden van de steden de vrees verwoordde dat alles wat mensen bouwen aan de controle begon te ontsnappen, als een groot beest dat zijn maker zou verzwelgen. Hun ‘look’ ligt zo bij de oorsprong van een nog steeds relevant thema: het onderscheid dat mensen maken tussen echt, levend, natuurlijk en dood, kunstmatig en gevaarlijk.
Ook al is het werk van de Quays soms angstig en beklemmend, ze proberen in hun thematiek duidelijk geen onheilsprofeten te zijn, maar laten, als visuele onderzoekers, de toeschouwer keer op keer beleven dat die grenzen tussen het kunstmatige en natuurlijke in werkelijkheid veel onduidelijker en waziger zijn dan mensen graag willen geloven. Anders had je het niet zo zielig gevonden dat dat manneke met dat lamphoofdje op een gegeven moment zijn licht verliest.
En daarmee treft de ‘look’ van de Quays je rechtstreeks. Niet in het hart, zoals het cliché wil, maar wel degelijk in het hoofd — ze laten je radicaal anders tegen de wereld aankijken. Hun werk is ‘mind altering’, misschien wel het hoogste dat je als kunstenaar kan bereiken.
Chris Buur
De Quay-films zijn van 8 t/m 11 juni te zien op het Holland Festival.