FilmSlot: Vulgar Auteurism: As Low As It Goes

Goed nieuws voor de liefhebbers van het werk van Michael Bay, Michael Mann, Justin Lin en die andere Paul — W.S. — Anderson. Zeg de toverwoorden ‘Vulgar Auteurism’ en nie­mand begint meer over Paul Thomas A., Michael Haneke, of de laatste filmontdekking uit Laos of Guatemala.

Door Dana Linssen

Slechte films goed vinden mag weer. Na de auteurstheorie van de jaren vijftig en zestig, de cult- en wansmaakadvocaten van de jaren zeventig en tachtig en het postmoderne anti-intellectualisme van de jaren negentig tot nu, is er eindelijk een nieuwe theorie die uitlegt waarom heel veel (zogenaamde ‘serieuze’) filmliefhebbers tegenwoordig liever naar Transformers en The Fast and The Furious (lijken te) kijken, dan naar de zoveelste goedbedoelde lowbudget wereldcinemakloon met amateuracteurs en lang aangehouden slow cinema-shots. Here is: Vulgar Auteurism.
Eerst maar even het verschijnsel. Het kwam waarschijnlijk aan het licht toen vorig jaar Tony Scott (1944-2012) overleed. Opeens verschenen er in cinefiele filmbladen en -blogs verdrietige necro’s en doorwrochte analyses over het werk van een regisseur die tot dan toe populairder was bij het mainstream publiek dan bij de filmkritiek. Actiefilms als Days of Thunder (1990), Crimson Tide (1995), Enemy of the State (1998) en Déjà Vu (2005) werden postuum tot meesterwerken verklaard. Een artikel dat Christoph Huber en Mark Peranson al in 2007 in de hardcore filmbijbel Cinema Scope publiceerden en waarin ze Scott als een ‘ouderwetse auteur’ prezen om zijn ambivalente psychologie, expressionistische fast forward-stijl en allegorische kijk op het proces van filmmaken werd zelfs zo vaak geciteerd en geretweet alsof het André Bazin’s eigen Qu’est-ce que le cinéma? betrof.

Auteurstheorie
Met André Bazin zijn we dan meteen bij oorsprong aangekomen van het fenomeen van de ‘ouderwetse auteur’ en de revival die hij nu in dat zogeheten Vulgar Auteurism maakt. Zoals de Amerikaanse criticus Richard Brody in een recent artikel in The New Yorker nog even handig samenvat, is Bazin het boegbeeld van wat nog steeds de auteurstheorie (of beter gezegd: de politique des auteurs) heet.
De geschiedenis is bekend. Na de Tweede Wereldoorlog verzamelde zich in Parijs een groepje filmfanaten dat begon te schrijven over de Amerikaanse films die ze tegen het predicaat van populaire cultuur (ook toen al) wilden verdedigen door te zeggen dat Alfred Hitchcock, Howard Hawks en anderen de ‘auteurs’ van hun films waren. Ze braken daarmee een lans voor de regisseur als kunstenaar, wat zeker in het licht van de industriële manier van films produceren van de Amerikaanse studio’s provocerend en verfrissend was.
Voor de volledigheid: dat waren natuurlijk Jean-Luc Godard, François Truffaut en Jacques Rivette, later bekend geworden als de filmmakers van de Nouvelle Vague. Bazin, de peetvader van de stroming, liet ze lekker uitrazen, want hij zag heus wel, zoals ook Brody memoreert, dat de jonge honden niet alleen van stoere westerns en thrillers hielden, maar evenzeer het werk van Roberto Rosselini, Jean Renoir, Ingmar Bergman of Carl Theodor Dreyer en Kenji Mizuguchi bewonderden.

Consumptiebehoefte
De gewoonte om een filmmaker die iets van een eigen handschrift en thematiek laat zien een ‘auteur’ te noemen is sindsdien de heersende modus geworden in het onderscheiden van art/auteurs/kwaliteits/independent off- en niet-Hollywoodcinema en alle filmproducties die als industrieel product primair op het bevredigen van de consumptiebehoefte van grote groepen filmkijkers (en het daarbij behorende financiële gewin) zijn gericht. Het is een onderscheid dat even arbitrair als werkbaar is. Het is theoretisch niet te verdedigen, maar blijkt in de praktijk heel goed te werken.
Maar waar komt nu die plotselinge behoefte vandaan om het paradigma te doorbreken en niet langer die traditionele ‘betere’ film als zodanig te verdedigen en ontsluiten, maar om mee te doen met het popcornpubliek en een lans te breken voor formulefilms die daar tot nu toe niet (meer) voor in aanmerking kwamen?
Allereerst maar even dat ’tot nu toe’ relativeren. Net zoals we het aan Hitchcock-Hawksians, zoals de in Cahiers du Cinéma publicerende Nouvelle Vague-gang ook wel genoemd werd, te danken hebben dat genrefilm niet meer als iets ‘ordinairs’ beschouwd wordt, doen die Vulgar Auteurists natuurlijk gewoon hetzelfde. Ze verdedigen de films die ze leuk vinden. En net zoals bij de naamgevers van de auteurstheorie in de jaren vijftig zijn dat jongensfilms vol pistolen, spierballen en snelle auto’s (sorry jongens, ik bedoel niks verkeerd met dat ‘jongens’).
En geef ze eens ongelijk. Door de opkomst van de steeds snellere MTV-montage, met de Chaos Cinema (zie ook onze Hypetimeline) als gevolg is er een opwindende tendens in de actiefilm ontstaan om plot volkomen los te laten ten gunste van een toewijding aan het beeld die we tot dan toe alleen kenden in die klassieke artfilm. Het is zoals Ronald Rovers vorige maand al in zijn recensie van Only God Forgives schreef: de stilistische (en bij al die actiefilms natuurlijk ook technische) overdrive van deze films is hun inhoud geworden.
Verder is het natuurlijk ook een heel begrijpelijke tegenreactie. Het is ‘contrairianisme’ per se. Op Slow Cinema volgt Chaos Cinema. Op de eeuwige kritiek dat Hollywood te oppervlakkig en te macho is geworden volgt een uitvergroting van die oppervlakkigheid. Op het eeuwige, vaak geforceerde zoeken naar verborgen vooronderstellingen en transgressie volgt de triomfantelijke constatering dat er helemaal geen nieuwe kleren van de keizer zijn, maar hot damn wat ziet-ie er in z’n nakie lekker sexy en gespierd uit (zie ook het citaat uit Richard Corliss’ Time-recensie van de nieuwe Michael Bay Pain and Gain). Vulgar Auteurism breekt uit de enge wetten van ‘kwaliteit’ en gaat op zoek naar andere ‘kwaliteiten’. Dat kan heel bevrijdend zijn. Maar het is ook levensgevaarlijk op een moment dat de filmindustrie, zoals bijvoorbeeld Steven Spielberg en George Lucas denken (begin juni in een panel bij de opening van een nieuw mediacentrum aan de Universiteit van Southern California), op het punt van imploderen staat. Als de studio’s inderdaad alleen nog maar investeren in steeds minder maar steeds duurdere megablockbusters en het moment nadert dat die niet meer genoeg opbrengen om het systeem overeind te houden, dan is wel het laatste wat je nodig hebt critici die met een bijna campy gevoel voor jongensachtige bravoure die testosteroncinema de hemel in prijzen. Komt bekend voor niet? Het is namelijk het moment waarop film de banken volgt, in plaats van, zoals Hollywood tot bloei kwam, andersom.

“It’s like a giant sculpture that is so strange and off-putting, it’s instantly, intriguingly post-modern. Swept up in the film’s pile-driving self-
assurance, even Bay-haters may absorb the pain to enjoy the gain”
Richard Corliss in Time over de nieuwe Michael Bay-film Pain and Gain, vanaf 15 augustus in de bioscoop