FilmSlot: Viennale 2014

John Ford in New York

  • Datum 13-11-2014
  • Auteur
  • Deel dit artikel

See you Next Tuesday

Een groot John Ford-retrospectief, een hommage aan Harun Farocki, een eclectisch overzicht van 16mm als filmformaat voor persoonlijk filmmaken, en dan natuurlijk nog de Oostenrijkse voorpremières en best of the fests maakten van de 52ste Viennale een rijk geschakeerd festival.

Door Dana Linssen

Waar te beginnen? Voor bezoekers aan filmfestivals die niet door competities worden gedomineerd zijn er verschillende strategieën. Bij het samenstellen van je ‘eigen’ programma kun je je zowel laten leiden door nauwkeurige planning als door het toeval. Hoe groter het festival hoe moeilijker het toeval het heeft, want dan zijn er altijd wel een paar must see-films en wereldpremières die de hiërarchie bepalen. Op de Viennale in Wenen, die dit jaar zijn 52ste editie kende, en mijn tiende, speelt die rangorde nauwelijks een rol. Natuurlijk zijn er de best of the fest-titels en voorpremières, van Jean-Luc Godards Adieu au langage tot David Cronenbergs Maps to the Stars, maar ze zijn ingebed in een programma dat afdwalen aanmoedigt in plaats van onmogelijk maakt.
Dat heeft deels te maken met de trouw van het festival aan een aantal regisseurs. Toen ik de Viennale tien jaar geleden voor het eerst bezocht was er bijvoorbeeld een retrospectief met het werk van Jean-Marie Straub en Danielle Huillet, films die vaak als streng en literair worden ervaren, maar die evenveel momenten van onverwachte schoonheid en cinefiel plezier kennen. Het filmmakende echtpaar vertoonde toen ook een aantal films van John Ford, wat niet door het gehele Viennale publiek even erg werd gewaardeerd. Een memorabele, en op z’n zachtst gezegd levendige discussieavond bracht geen verheldering. Nu tien jaar later vertoont het festival nog steeds elk jaar het nieuwe werk van de na de dood van Huillet alleen verder werkende Straub, en zit er ook altijd wel minstens een film van John Ford in het programma verstopt. Dus op een of andere manier was het wel logisch dat het grote retrospectief dat elk jaar door de Viennale in samenwerking met het Oostenrijkse Filmmuseum wordt georganiseerd dit jaar aan John Ford was gewijd.

Pief paf poef
Zou een Ford-retrospectief in Nederland elke avond volle zalen trekken, zoals eerder in Berlijn en nu in Wenen? En zou het ons hier lukken om er eer in te scheppen om alles op 35mm te draaien in plaats van op DCP? Wat een plezier om op het onmogelijke tijdstip van 18 uur een volle Filmmuseumzaal aan te treffen voor de vertoning van de stille film 3 Bad men (1926). De film is een eerbetoon aan drie outlaws die een verweesde boerendochter te hulp schieten ten tijde van de Dakota Land Rush, waarbij de regering van de VS land beschikbaar stelde aan boeren en immigranten op basis van het ‘wie het eerst komt wie het eerst maalt’-principe, met inderdaad een enorme race van paarden, huifkarren, handkarren en voetgangers tot gevolg.
3 Bad Men is een mooi en goed voorbeeld van Fords bezongen humanisme. Dat vergt misschien even een kleine gedachtenswitch, want de western heeft zich nu eenmaal niet in het collectieve geheugen vastgezet als een subtiel en menslievend genre. Ook 3 Bad men zit natuurlijk vol met karikaturen, ‘stock characters’ en pief paf poef (en de Nederlandse Hollywoodster Lou Tellegen als de slechte sheriff). Maar de goedaardige Lee kijkt daar met Fords ogen, en de onze dwars doorheen. Zonder voorbehoud vertrouwt ze de drie mannen. En met haar ogen kijken we vervolgens de rest van de film ook naar al die sloebers en gelukszoekers die zich verzamelen voor die grootscheepse ‘landrush’.
Het levert een fenomenale scène op, in z’n afwisseling van totalen en close-ups een waardige erfgenaam van de beroemde trappenscène uit Pantserkruiser Potemkin. Ford films eerst van enorme afstand de mensenmassa die zich voor de ‘run’ verzameld heeft. Het is bijna een abstract schilderij: eerst de stoffige prairie, dan die dunne lijn van menselijke silhouetten, daarachter de massieve bergen en daarboven de lucht. Een zacht zinderende Rothko in zwart-wit. Maar die massaliteit heeft natuurlijk alleen maar zin als hij daarna in kan zoomen op de individuen: de rijke avonturiers met hun minilegertjes aan ruiters en karren vol huisraad, tot de eenvoudige boer met z’n bezittingen op z’n rug. Iedereen heeft gelijke kansen, maar niet iedereen heeft hetzelfde uitgangspunt. Laat de Amerikaanse Droom maar van start gaan.

Junkieliefde
Met die ogen keek ik naar twee andere hedendaagse Amerikaanse films, onafhankelijk geproduceerd, no-budget, gedraaid op bestaande locaties en met een mix van amateurs en profi’s. Zou je Josh en Benny Safdie (Heaven Knows What) en Drew Tobia (See you Next Tuesday, een eufemistisch backroniem voor ‘cunt’, kut) erfgenamen van John Ford kunnen noemen, opgesloten in het claustrofobische ‘wilde oosten’ van New York? Beide films schilderen outlaws en outcasts zonder enige vorm van sentiment. Junkiedrama Heaven Knows What is ontdaan van elke vorm van junkieromantiek. Vergeet al die films uit de jaren zestig, zeventig, tachtig. Vergeet alles over wat je dacht te kunnen beweren over drugs en tegencultuur. Deze film gaat over het afgestompte gehossel en geruzie van de Romeo en Julia van Manhattan: Harley (gespeeld door ex-junk en schrijfster van de ongepubliceerde memoires waar de film op is gebaseerd van Arielle Holmes) en Ilya (Hollywoodster Caleb Landry Jones). Ze zijn net zo verslaafd aan het spel van elkaar aantrekken en afstoten als aan de cocktail van alcohol, heroïne en hoestdrank waarmee ze zich door de dag heen sleuren.
See You Next Tuesday is een fascinerend portret van vier emotioneel verwaarloosde en labiele vrouwen (de hoogzwangere tiener Mona, haar ex-alcoholistische moeder Mona, haar zus Jordan plus vriendin Sylve). Het is kussen en katten, een onbeheerste rollercoaster van zelfhaat, impulsiviteit en driften. Ze zijn de kutwijven uit de titel, welbewust onsympathiek (al ga je natuurlijk wel iets voor ze voelen, net als voor Harley en Ilya).
Vervelende mensen zien we niet zo vaak meer in films, zeker geen echt heel vervelende mensen waar je liever met een boogje omheen zou willen lopen, en zonder dat de filmmakers proberen om sympathie voor ze op te wekken, of je inzicht te geven in het moeilijke leven van de echte onderklasse. Het is wel eens verfrissend om ze zo ontdaan van dramaturgische opsmuk afgebeeld te zien. Doodvermoeiend ook. Maar beide films zitten zo vol humor en energie dat er toch een gevoel van affectie ontstaat. Niet met de hoofdpersonen, maar met de film.