Filmslot: Hollywood aan de Amstel
De halfjaarcijfers van de Nederlandse film zijn bekend en houden niet over. Het lijkt erop dat het dalende marktaandeel zich voortzet. Producent San Fu Maltha vraagt zich af of het wel goed komt met Hollywood aan de Amstel.
Door San Fu Maltha
Een weekend dat begint met het scheuren van Samuel L. Jackson door de Amsterdamse grachten en eindigt met een tweede plaats voor Max Verstappen in de GP; een zege van Tom Dumoulin in de koninginnenrit van de Tour en vier gouden medailles voor Nederland tijdens het EK atletiek in Amsterdam; het kan bijna niet meer stuk.
‘Hollywood in Amsterdam’ schreven de kranten de afgelopen weken over de buitenlandse films die dankzij die stimuleringsregeling waar wij ons als branche sterk voor hebben gemaakt nu in Nederland worden opgenomen. Van iedere euro die hier besteed wordt, kan men nu immers 30% terugkrijgen. Volgens een recent rapport van het Filmfonds levert dit een enorme versterking op van het Nederlandse filmklimaat.
Dalend marktaandeel
Maar gisteren las ik in het vakblad Holland Film Nieuws dat 2016 voor de Nederlandse film zelf geen sterk jaar is. In het eerste half jaar van 2016, blijkt na enig zoeken, is het marktaandeel van de Nederlandse film gezakt naar een nieuw dieptepunt van 12,3%. Op dit moment ligt dat zelfs onder de 10%. Vorig jaar hadden we over dezelfde periode nog een aandeel van 20%, terwijl de markt als geheel vrijwel gelijk is gebleven. Bovendien waren we vorig jaar ook al gedaald ten opzichte van het jaar daarvoor.
Minstens zo verrassend is dat het marktaandeel van Nederlandse films die voor realisatie gesteund zijn door het Filmfonds, minder dan 5% is. Blijkbaar doen de Nederlandse films die het Filmfonds geschikt vindt om gemaakt te worden, het helemaal niet zo goed. Dat speelde vorig jaar ook al en dat effect is sterker geworden.
Het Filmfonds is het grootste cultuurfonds met een directeur/bestuurder en een onzichtbare Raad van Toezicht op afstand. Een steeds verder uitdijende organisatie, bestaande uit inmiddels 41, bijna geheel witte mensen — in een wereld, die er nu toch echt anders uitziet.
Als filmondernemer heb ik net als veel van mijn collega’s aan den lijve ondervonden dat het Fonds bovendien een wirwar aan regels heeft gecreëerd, met maar één ‘loophole’: de bestuurder mag van alle regels afwijken. Een tijdje geleden had het Fonds zelfstandig opererende intendanten. Nu hebben we afhankelijke consulenten zonder eigen budget. Een almachtig apparaat dat overal controle over wil hebben, maar zelf niet ter verantwoording kan worden geroepen, mochten de resultaten tegenvallen.
Zoals ook in het visitatierapport over het Filmfonds nadrukkelijk wordt aanbevolen, is het hoog tijd dat het Fonds openlijk verantwoording aflegt over de eigen doelstellingen. Het moet continu alert blijven op de machtspositie die het in de sector inneemt; er moet meer ruimte komen voor zelfkritiek en tegenspraak.
Paul Verhoeven
Esmé Lammers — ooit intendant bij het Fonds — wilde de invloed van het Fonds beperken door projecten vooral te beoordelen op grond van het objectieve trackrecord van de makers. Volgens de Universiteit van Twente een goed middel om successen te voorspellen. In plaats daarvan selecteert het Fonds vooral op de inhoud van het script. Daarbij hanteert het een subjectief en niet transparant systeem van trackrecords. Waardoor projecten van gerenommeerde makers, zoals Paul Verhoeven, buiten de boot dreigen te vallen.
De eerder aangehaalde, zogenaamd onafhankelijke HCK evaluatie van de stimuleringsmaatregel — opgesteld door David Lauwen, die meewerkte aan het opstellen van deze regeling — bevat niet alleen positieve resultaten. De huidige stimuleringsmaatregel wordt immers niet unaniem positief beoordeeld. Wel door het steeds kleiner wordende groepje grotere producenten. Maar veel minder door het groeiend aantal ZZP-ers. Versplintering in plaats van versterking heet dat. Terwijl versterking noodzakelijk is om schrijvers en regisseurs aan je te kunnen binden zodat een echte industrie kan ontstaan in plaats van afhankelijke projectgerichte producenten.
Minder regels, meer ondernemerschap
Hoewel vanuit de branche pogingen zijn ondernomen om de regels te versoepelen (en bijvoorbeeld toe te staan voor films met een budget onder 1 miljoen) blijft het Fonds halsstarrig vasthouden aan de bestaande regels. Terwijl in ons omringende landen, zoals het veelgeprezen België, blijkt dat juist films met een lager budget leiden tot meer ondernemerschap, innovatie en impulsen van onderaf, vooral van jong talent. Aanpassing zou dus tegemoet komen aan een van de belangrijkste doelstellingen van de stimuleringsmaatregelen, namelijk talentontwikkeling.
Intussen daalt het marktaandeel van de Nederlandse film verder; tegelijk met de afbouw van de suppletieregeling, een semi-automatische regeling voor films gericht op een groter publiek. Ook hier weigert het Fonds aanpassingen, ondanks verzoeken uit de branche. Doordat je alleen gebruik kunt maken van deze regeling wanneer je het jaar daarvoor succes hebt gehad, worden nu vooral films gemaakt die makkelijker te financieren zijn en sneller succes hebben. Vandaar de recente toevloed van romantische komedies en boekverfilmingen.
Wel blijkt het Fonds het belangrijk te vinden om meer dan 800.000 euro belastinggeld te geven aan The Hitman’s Bodyguard, een Amerikaanse film die op het eerste gezicht heel moeilijk aan de voorwaarden voor de stimuleringsregeling kan voldoen. Want daar moet je minimaal 75 punten scoren aan zaken die belangrijk zijn voor het Nederlands filmklimaat. Daarnaast behoort een internationale coproductie te voldoen aan de Europese conventie. Het is niet bekend of deze Amerikaanse film daaraan voldoet. Het Fonds denkt misschien dat de film een gunstig effect zal hebben op het Nederlandse filmklimaat. Natuurlijk is het leerzaam en financieel interessant om aan een Amerikaanse film mee te werken. Ik hoop voor alle Nederlandse cast- en crewleden en zeker voor operator Rolf Dekens en geluidsman Antoin Cox dat ze ook meegenomen worden naar de opnamelocaties in het buitenland. Op de internationale filmdatabase IMDB is nog niet veel te merken van een eventuele Nederlandse coproductie en zeker niet van een Nederlandse creatieve input of postproductie-uitgaven.
Het is duidelijk dat het draaien van deze film tot extra bestedingen leidt in Nederland. Of het ook leidt tot versterking van het filmklimaat is twijfelachtig. Het leidt zeker niet tot het creëren van gelijke kansen voor Nederlandse producenten, het argument waarmee deze regeling verkocht is aan de politiek. Kan de door het Filmfonds getoonde flexibiliteit niet beter gebruikt worden om makers als Martin Koolhoven en zijn producent Els van der Vorst extra te ondersteunen bij hun bewonderenswaardige Brimstone-avontuur? Anders gaat het straks net als bij Paul Verhoeven, die zich door de regels gedwongen zag zijn films in het buitenland te maken. Misschien iets om over na te denken tijdens het Nederlands Film Festival in Utrecht?