Filmslot: De opkomst en ondergang van Cannon

Dutch treat

V.l.n.r. Hans Scheepmaker, Henk Bos en Jan Bruinstroop (foto Geert Snoeijer)

De een noemde ze cowboys, de ander boeven. En veel klas­siekers bracht hun studio niet voort. Toch was Cannon Film van Mena­hem Golan en Yoram Globus in de jaren tachtig een begrip. Zeker in Nederland, waar de studio in korte tijd een enorm imperium opbouwde. Begon bij Cannon de moderni­sering van het Neder­landse bioscoopbedrijf? Een terugblik met ooggetuigen, in twee delen. (Deel 1)

Amsterdam, zomer 2015. Voormalig Cannon-directeur Jan Bruinstroop, producent Henk Bos en regisseur Hans Scheepmaker komen gezamenlijk het lunchrestaurant binnen waar we hebben afgesproken. De heren kennen elkaar goed, zijn vrienden gebleven, ook toen ze door hun werkzaamheden niet zakelijk meer met elkaar te maken hadden. Natuurlijk willen ze over de Cannon-tijd praten. Het waren prachtige jaren en er is veel onzin over beweerd. Heb ik de tijd?
Begin jaren tachtig was het volop crisis in de Nederlandse filmwereld. Het bioscoopbezoek, in 1978 nog goed voor 30 miljoen verkochte kaartjes, was in 1983 gedaald naar 21 miljoen. Lang had het bioscoopbedrijf de terugloop kunnen maskeren met het verhogen van de entreeprijzen, maar nu moest er structureel iets gebeuren. Er waren te veel zalen, die veelal verouderd waren. Bruinstroop: “Slechts een paar zalen hadden Dolby. De theaters waren niet ingericht op de vraag naar consumpties, ze hadden allemaal heel bescheiden buffetjes. De opbrengst van bioscoopreclame was klein. En dan had je in de grote steden de constante strijd tussen het City-concern en Tuschinski, echt een oorlogssfeer.”
Tuschinski was in handen van de Britse Rank-organisatie, die niet langer wilde investeren in de verliesgevende Hollandse tak. “Er werd geleurd, en het is eigenlijk te danken aan Frans Afman dat Cannon in Nederland geïntroduceerd werd.” De in 2011 overleden Frans J. Afman is een cruciale figuur in het Cannon-verhaal. Als bankier bij Slavenburg had hij internationale filmfinanciering naar Nederland gebracht. Toen Slavenburg een onderdeel van de Credit Lyonnais-groep werd, runde hij er zijn eigen Entertainment Business Division.
Bruinstroop: “Het waren Afman en Concorde-baas Robbert Wijsmuller die Cannon duidelijk maakten: kom naar Nederland. Op de avond dat het contract getekend zou worden kreeg ik de benoeming van Menahem Golan om het concern te runnen. Zeer tegen de zin van de andere grijze pakken die toen daarbij aan tafel zaten: ik was te jong, had geen ervaring.” Het was zomer 1984, en het leek wel of Cannon Film uit de lucht was komen vallen.

Kibboets-films
De Israëlische filmproducenten Menahem Golan (1929) en Yoram Globus (1942) waren volle neven. Golan was de creatieve man van het duo, Globus de financiële, maar feitelijk namen ze gezamenlijk hun beslissingen. Hollywood was het lichtend voorbeeld, en daar kregen ze in 1979 een voet aan de grond. De twee wisten de complete catalogus van de kwakkelende Amerikaanse exploitation-studio Cannon in Cannes aan de man te brengen. Met het verdiende winstaandeel namen ze het bedrijf over en verhuisden ze naar Los Angeles.
Onder het motto ‘een film van tien miljoen dollar komt altijd uit de kosten’ produceerden ze hun zogenaamde kibboetsfilms. Het was Hollywood fast food: mooi op het plaatje, maar snel gefabriceerd met goedkope ingrediënten. Franco Nero (Enter the Ninja), Sylvia Kristel (Lady Chatterley’s Lover) en Charles Bronson (Death Wish 2) waren grote namen op hun retour, maar goed genoeg voor Cannon. Door de productie- en loonkosten laag te houden en veel energie en geld te steken in campagnes creëerden ze in korte tijd een goedlopende catalogus aan pulpfilms die het vooral uitstekend deden in de videotheek. Dat de buitenwereld hun output smalend afdeed als ’the Golan depths’ deerde de heren niet.
Eenmaal eigenaar van Tuschinski maakte Cannon plannen om op het Leidseplein een groot nieuw bioscoopcomplex neer te zetten. Dat leidde tot de nodige commotie, plus een advies uit de branche: koop City op, dan zijn jullie goedkoper uit. En zo geschiedde. Binnen een jaar beheerde Cannon 75 procent van de bioscopen in de Randstad: 44 theaters.
Dat najaar werd het personeel van Cannon Amerika, Israël, Engeland én Nederland overgevlogen naar Mallorca waar het tekst en uitleg kreeg over de toekomstplannen van beide voormannen. Ook Henk ten Berge van De Telegraaf werd verblijd met een retourtje Palma de Mallorca, waar de journalist uit de mond van Golan optekende: “Alles kan nu veel beter en goedkoper. We gaan overal de service verbeteren. Het publiek moet zich weer thuis gaan voelen in de bioscoop, ook de middelbaren willen we terugzien.”
Wereldwijd was Cannon in een paar jaar tijd het grootste onafhankelijke entertainmentbedrijf geworden, een prestatie van formaat. Ook in de filmdistributie en -productie had Cannon inmiddels een flinke vinger in de pap. De video­markt (omzet: 30 miljoen) behelsde naast films uit eigen stal ook werk van Orion en Touchstone. En er werden zo’n 35 eigen films per jaar in de bioscoop uitgebracht. Daar mocht best ook Nederlands werk tussen zitten.
Henk Bos herinnert zich een bijeenkomst van producenten op het hoofdkantoor van Cannon in Amsterdam. “Iedereen kwam met z’n eigen projectje, maar de enige vraag die Menahem stelde was: “Heb je ook een idee voor een komedie?” Ik was de laatste, en onderweg had ik iets gehoord over medische assistenten in opleiding die geen baan konden krijgen. Dus ik dacht: daar zit wel een verhaal in. Als zo’n man in een bordeel zou gaan werken als jonge arts, hoe moest hij dat thuis brengen? Dus ik vertel Menahem dat idee, waarop hij meteen Yoram erbij riep en het nog mooier terugvertelde. Enfin, twee maanden later hing het levensgroot in Cannes op de gevel van het Carlton: Doctor in Trouble.”

Hollandse Mitchum
Doctor in Trouble kwam er uiteindelijk niet, zoals wel meer breed aangekondigde Cannon-producties de bioscopen niet haalden. Maar veel Nederlandse producenten konden met financiële steun van Cannon aan de slag. In korte tijd werden flink wat speelfilms geproduceerd: Wildschut, De Kkkomediant, Field of Honor, Blonde Dolly, De aanslag en Dutch Treat, waarvan eigenlijk alleen De aanslag succesvol bleek. Henk Bos snapt wel waarom er zoveel flopten. “Het waren Nederlandstalige scenario’s, dus die konden niet goed beoordeeld worden door de jongens. Ze gingen af op reputaties en pitches, en dachten: dat zal wel goed zijn. Toen kwamen ze er later achter dat het ambachtelijk gezien niet goed genoeg was.”
Zo’n man met een reputatie was Freek de Jonge. Hij stond als cabaretier op het toppunt van zijn roem, en had net met Jos Stelling het succesvolle De illusionist gemaakt. Bruinstroop: “Menahem ging naar Carré waar Freek achter de bühne op hem stond te wachten. Freek kreeg carte blanche om een film te maken. Handshake, klaar, go! Daar hoefde geen Productiefondsgeld bij, het budget kwam volledig uit de kassa van het Nederlandse theaterbedrijf. Schuiven was volkssport numero 1 bij Cannon.”
De Kkkomediant werd een pijnlijke flop, maar dat viel nog te verklaren vanuit een gebrek aan kwaliteit. Wildschut daarentegen had alles in zich om een kaskraker te worden. Het was een spannend verhaal, vlot verfilmd met een aantrekkelijke cast. Henk Bos had samen met Felix Thijssen het script geschreven over de waargebeurde gijzeling van een boerengezin door een stel criminelen. Toen Thijssens gelijknamige roman een hit werd, was de filmversie een logisch gevolg. En Bos had de rechten.
Henk Bos: “Alles liep op rolletjes. We wilden Hidde Maas omdat hij en profile de Hollandse Robert Mitchum was, en kregen hem. Een Belgische coproducent kwam heel vlot aan boord. Die vroeg of ik ook een jonge, onbekende regisseur wist? Dat was namelijk beter. Ik wilde dat Hans de regie deed, maar die had net Moord in extase gemaakt en mocht niet twee keer achter elkaar van het Productiefonds, dat was de regel destijds. Dus ik belde Bobbie Eerhart en die zei gelijk ja.”
Eerhart viel vooral voor de gepeperde dialogen. Bos: “Zoals aan het begin, als Hidde zegt: ‘Wat mijn vriend in handen heeft is een Colt .45. Die slaat gaten, daar kan ik in pootjebaden.’ Dat was toen zo on-Nederlands. Martin Koolhoven vroeg laatst nog waarom er geen remake gemaakt werd.”
Omdat Eerhart had bedacht dat hij alles met lange lenzen wilde draaien, waren ze soms uren aan een shot kwijt. En dus kreeg Hans Scheepmaker als second unit-regisseur ook regelmatig acteerscènes voor zijn camera. “En ik mocht met tanks spelen! We namen op in Leopoldsburg, waar het Belgische leger gestationeerd was. Mijn Vlaamse cameraman Michel van Laar was heel goed, die ging bijvoorbeeld in een parachute­vestje aan de loop van een kanon hangen. Of hij hing buiten de helikopter: een genot om mee te werken.”

Miljonair
Als Eerhart tijdens de promotie van Wildschut echter spreekt van “de beste B-film ooit gemaakt in Nederland” ziet Bruinstroop de bui al hangen. “Die uitspraak is een eigen leven gaan leiden. De film is vervolgens afgeslacht, want je mocht geen exploitatie maken in Nederland.” Hans: “Ik woonde in Den Haag en zie nog dat affiche hangen op de Odeon Bioscoop aan de Herengracht. Wow! En dan ga je naar binnen: geen hond! Zo raar.”
Internationaal werd Wildschut wel opgepikt. Onder de titel Stronghold verkocht Cannon hem met succes aan diverse landen. Niet dat diens producent daar rijk van werd. Bos: “In Los Angeles had Cannon een aparte afdeling die dat afhandelde. Daar wás het een zooitje! Als je daar kwam moesten ze echt zoeken om de administratie van je film terug te vinden.”

Bruinstroop nuanceert het enigszins. “Ze deden package deals voor heel veel landen, en dan gingen er zo’n 25 films tegelijk uit. Welke film er voor hoeveel in zat was dan vaak niet meer te achterhalen. Ik heb Henk wel eens gefeliciteerd: je bent miljonair! Dan zag ik een afrekening dat hij 2 miljoen moest krijgen. Maar als je dat dan navroeg, zeiden ze dat we dat dan verkeerd hadden begrepen.”
Tot slot komt nog even het hardnekkige verhaal ter sprake dat Menahem na het zien van de eerste montage over Jack Monkau had geroepen: “The nigger must die!” Bos: “Daar ben ik des duivels over geworden! Dat is verzonnen door iemand die er helemaal niet bij was. Menahem was Joods en haatte alles wat te maken had met racisme. Ik zat voor de beide twee heren, en draaide me na afloop om. En het eerste wat Menahem zei was: ‘Aan het begin van de film zet de donkere acteur zijn pistool op het hoofd van een baby. Daarmee heeft hij internationaal zijn doodsvonnis getekend. Wil je internationaal scoren, dan moet daar een nieuw einde aan.’ Dus dat hebben we gedraaid.”

Volgende maand: Hollywood lonkt naar Ron Brandsteder en de uitverkoop van Paretti.