FilmSlot: De opkomst en ondergang van Cannon

Dutch treat

V.l.n.r. Jan Bruinstroop, Hans Scheepmaker en Henk Bos (foto Geert Snoeijer)

Even snel als de Cannon-groep een dominante plek had verwor­ven in de Nederlandse filmwereld, verdween hij ook weer van het toneel. Maar in die woelige periode werd wel de start van een complete transformatie ingezet. In de slot­aflevering van een tweeluik kijken directeur Jan Bruinstroop, producent Henk Bos en regisseur Hans Scheepmaker terug op de jaren dat alles anders leek te worden in de Nederlandse film.

In 1985 was Cannon Film schijnbaar vanuit het niets uitgegroeid tot een entertainmentgigant. Een machtig Europees bioscoopimperium met alleen al in Nederland 75 bioscopen. Een aantal van de grootste internationale actiesterren onder contract. Drie titels in de competitie van Cannes, plus de openingsfilm. Vooral dat laatste verbaasde insiders. De Cannon-bazen Menahem Golan en Yoram Globus stonden niet bepaald bekend om hun affiniteit met de kunstzinnige film.
Maar het stratenplan van Cannes kenden ze van buiten. Residerend in een suite van het Carlton deden ze er hun beste zaken en overal hingen de posters van hun aankomend films. Directeur van Cannon Nederland Jan Bruinstroop kwam tijdens het festival altijd wel een keertje langs. “Weet je nog die grote persconferenties die ze belegden, waarvoor echt iedereen kwam opdraven? Was iedereen binnen, zeiden ze: ‘We hebben goed nieuws voor jullie: we hebben niks gekocht deze keer. Dag!’ Dat soort spelletjes, jezelf niet 100 procent serieus nemen: daar waren ze goed in.”
Met producent Henk Bos hadden Golan en Globus inmiddels een prima verstandhouding. Bos: “Het waren heel kiene mannen. Artistiek gezien was het product vaak niet de top, maar hun fingerspitzengefühl was geweldig. Als ze bijvoorbeeld iets hoorden waarvan ze dachten: dit is wereldnieuws, maakten ze er direct een film over. Hadden ze twee weken later een script.”
Bruinstroop herinnert zich een contract met Jean-Luc Godard, geschreven op een servetje. “Dat was binnen het Cannon-concern schering en inslag, maar daar­buiten zeer ongebruikelijk.” Bos: “Een hand­shake in Cannes, zo begon het dan. Mijn Korea-film Field of Honor is met een schouderklop in Cannes afgesproken.”

Poetsen
Henk Bos en Menahem Golan herkenden dezelfde ‘niet lullen maar poetsen’-mentaliteit bij elkaar, waarbij mondelinge afspraken even zwaar wogen als schriftelijke en producenten een flinke artistieke vinger in de pap hadden. Zo had Korea-veteraan Bos op basis van de ervaringen van een kameraad een script voor een oorlogsdrama geschreven, Het veld van eer. Anton Koolhaas van het Filmfonds had het echter afgewezen, en zonder het Fonds was er geen geld. Maar bij Cannon kon Bos na Wildschut een potje breken.
Het veld van eer bleek als volledig Nederlands drama lastig te financieren, reden waarom Cannon er een internationale productie van wilde maken. Dat betekende onder meer een Amerikaanse naam op de poster. Bos: “Toevallig zag ik Brubaker, waar Everett McGill inzat, en vond hem ideaal voor de rol van Hollandse sergeant. Ik heb toen met hem gesproken in New York en hij was enthousiast, maar zijn agent wilde niet dat hij voor dat bedrag ging werken. Dus ik stuurde een fax dat de deal niet doorging. Kreeg ik een kwartier later antwoord van Everett: hij had zijn manager eruit geschopt en ging akkoord.” Hans Scheepmaker ging regisseren.
Het verhaal van Field of Honor was nogal rauw en niet per se heroïsch. Sergeant ‘Sire’ de Koning komt achter de linies terecht waar hij zich het lot van een alleenstaande Koreaanse moeder aantrekt. Bos had als militair adviseur de voormalig rechterhand van Indië-veteraan Raymond Westerling ingehuurd, die het ijkpunt werd. Niet zo vreemd dat de soldaten hier geen lieverdjes zijn. Scheepmaker vindt het nog steeds bijzonder dat de studio akkoord ging. “Bij Cannon gokten ze liever op Chuck Norris, de onoverwinnelijke held die nooit werd geraakt. Vergeleken daarmee was Field of Honor een zeer realistisch verhaal.”

Ron Brandsteder
Over de eerste (en laatste) internationale filmrol van Ron Brandsteder in Field of Honor, als ‘Tiny’, is in de Nederlandse pers altijd lacherig gedaan. Scheepmaker wil daar niets van horen. “Toen hij voor de film in beeld kwam, werden er gelijk grapjes gemaakt, maar in Amerika waar ze er volstrekt onbevangen tegenover stonden, zeiden ze: ‘He should come to Hollywood!‘ Henk is nog met Joop van den Ende wezen praten, maar Ron heeft de stap nooit gezet. Toch vond ook McGill hem prima. Typisch Nederland: Willem Ruis mocht ook niet acteren. Nu zitten overal cabaretiers in.”
Ook Henk Bos herinnert zich telefoontjes uit Hollywood waarbij geïnformeerd werd naar “the tall actor with the deep voice“. Andere berichten waren minder opbeurend. Bos: “Ik zat op de set in Korea en kreeg op een gegeven moment een fax van een vrouw die bij Cannon Amerika werkte. Ze had het script gelezen en ze waren niet geïnteresseerd. En ik was al bijna klaar met draaien! Tien minuten later kwam er een fax van Menahem overheen dat die vrouw ontslagen was. Hij wenste me veel succes met de rest van de opnamen.”
Bij de première liep Bos Koolhaas tegen het lijf. “Die wilde zijn excuses maken. Hij gaf eerlijk toe het verkeerd te hebben gezien, en vond het echt een goede film geworden. Dat was heel netjes van hem.”

Lelijke eend
Wat herinnert Jan Bruinstroop zich nou vooral van zijn vroegere bazen? “Ze gingen voor het geld, maar never nooit voor zichzelf. Als je hun woningen in Los Angeles gezien zou hebben, of hoe ze leefden: daar zat niets van zelfverrijking bij. Het geld dat ze verdienden ging direct weer het concern in. Het draaide om financiering en Globus moest dat geld binnenharken, al dan niet op zijn huid gezeten door de banken. Maar het ging nooit om een grotere Ferrari, integendeel. In LA reden ze rond in een lelijke eend. Die Amerikanen wisten niet wat ze meemaakten.”
De Joodse achtergrond van het duo speel­­de slechts zijdelings een rol. Er waren wat films met een Joodse thematiek als Raid on Entebbe en Over the Brooklyn Bridge, maar verder spiegelden Golan en Globus zich toch vooral aan dat andere Beloofde Land, Hollywood. Bruinstroop: “Ze liepen niet met een keppeltje rond en er werd net zo goed op vrijdag gewerkt. Maar het was wel een gevoelig item.”
Eenmaal speelde die gevoeligheid in Nederland op, bij Zoeken naar Eileen. Bruinstroop: “Wij tekenden het contract als Cannon Nederland, en dezelfde middag verscheen het als een bericht in de NRC. Waarna Mena­hem in Tel Aviv uit zijn bed werd gebeld waarom hij in vredesnaam van plan was om twee Palestijnen­vrienden te financieren?” Dat waren de toen nog links opererende Leon de Winter (scenario) en Rudolf van den Berg (regie). Uiteindelijk zou Cannon de film alleen in de Benelux en niet wereldwijd vertegenwoordigen.

Neergang en bloei
Eind 1986 spatte de droom dan toch uiteen. In mei van dat jaar hadden Golan en Globus met het Britse Thorn-EMI nog een grote vis gevangen. Een paar honderd theaters, een catalogus met tweeduizend titels, de Elstree filmstudio’s. Maar toen het op betalen aankwam was er onvoldoende geld. Warner Bros. schoot de studio een jaar later te hulp met een injectie van 75 miljoen dollar, maar wilde in ruil onder meer de lucratieve Cannon-videorechten. Daarmee kwam er feitelijk een einde aan de onafhankelijke positie.
Tot overmaat van ramp begon de Amerikaanse overheid een onderzoek naar mogelijke boekhoudkundige onregelmatigheden. De koers van het aandeel Cannon daalde van veertig naar veertien dollar. In 1987 was het negatief saldo al 600 miljoen. Aan directeur Bruinstroop de ondankbare taak het allemaal aan de pers uit te leggen. “Al in de loop van 1987 doken er serieuze problemen op. Ik geef toe dat de afrekening van de heren wel eens te wensen over liet. Ik kon toen niet altijd in alle eerlijkheid antwoorden, maar de pers kwam wel bij mij. Het was een van de redenen waarom ik uiteindelijk in 1990 weg ben gegaan.”
De ironie wilde dat het Nederlandse bioscooppark van Cannon floreerde. Vlaggenschip Tuschinski was in oude luister hersteld, iedereen wilde daar zijn films vertonen. De theaters van Holland Exhibitors waren overgenomen. Het opknappen van het verloederde City moest de volgende stap worden, en er werd serieus gedacht aan multiplexen in Amsterdam-Noord, Zuidoost en Badhoevedorp. Bruinstroop: “Er was een visie: de kwaliteit moest terug, de oudere bezoeker moest heroverd worden. Er werd geïnvesteerd in Tuschinski, Rembrandt, Metropole. Beter geluid, meer beenruimte. Managers werden getraind in klantgericht werken.”

Niet spetteren
April 1988 waren Golan en Globus op een zijspoor gezet in hun eigen bedrijf. Credit Lyonnais speelde daarbij een bedenkelijke rol, volgens Jan Bruinstroop. De bank was bezig met de overname van Hollywood-studio MGM, en ging in zee met duistere figuren. Enter Giancarlo Parretti, een vulgaire Italiaanse oplichter met dromen van Hollywood-glorie. Parretti groeide uit tot een monster van Frankenstein dat Credit Lyonnais niet meer in bedwang kon houden. De fraudeur had al snel een miljard van de bank uitgegeven aan schimmige overnames, smeergeld en een exorbitante levensstijl.
Bos herinnert zich hoe Parretti in Hotel Melia in Madrid het zwembad had gereserveerd voor zijn zeehonden. En Bruinstroop vertelt over een jetsetfeestje in de Hollywood-villa van Parretti. “Ik wilde naar het toilet en Parretti zei tegen me: ‘Niet spetteren hoor.’ Dat vond ik een merkwaardige opmerking, maar in de badkamer stonden naast het toilet opgerolde schilderijen van Picasso en Monet. Toen ik Parretti daarover aansprak zei hij: ‘Da’s makkelijker dan een bankrekening.'”
Voor Henk Bos en Hans Scheepmaker had de nieuwe machtsstructuur vervelende consequenties. Bos: “We deden in Spanje preproductie voor Moment of Truth. Een prachtig verhaal, waarvoor we onder meer Stacy Keach en Harvey Keitel hadden gestrikt. Was plots al het geld weg! Bij een deel van de financiering kwam Parretti om de hoek kijken, en het schijnt dat die gezegd heeft: wat hebben we met die Hollanders te maken.” Scheepmaker: “Alleen Keitel profiteerde. Van het laatste geld hadden we namelijk diens kleermaker in New York een schitterende jas laten maken.”
Uit de jarenlange wirwar van onoverzichtelijke deals kwam uiteindelijk buitenstaander Pathé als grote winnaar tevoorschijn. Het Franse mediaconcern zette de onder Cannon ingezette vernieuwingen door, inclusief nieuwbouw. Een door architect Cees Dam te ontwikkelen multiplex aan de Zuidas bleef echter bij een mooi plan, en Pathé investeerde ook niet in Nederland. Fons Rademakers’ eerste Amerikaanse productie An Instant in the Wind, door Cannon op de rails gezet, zou nooit gemaakt worden.
Rademakers’ De aanslag bleef ook de enige Oscar­winnaar die Golan en Globus ooit produceerden. Jan Bruinstroop: “Hun verdwijnen is heel geleidelijk gegaan. Ze kregen er steeds meer last van dat er gaandeweg de rit steeds meer van ze werd overgenomen. Ik geloof dat Globus op het einde zelfs zijn persoonlijke familiebezit, het bioscoopbedrijf van zijn ouders, kwijt was.” De neven hadden jarenlang gepokerd met een hoge inzet, en verloren.
Een laatste anekdote van Henk Bos zet de Joodse pio­niers nog eens goed neer. “Op het strand van Cannes kampeerde een Nederlandse jongen die ooit nog een blauwe maandag camera-assistentie had gedaan bij een Cannon-film. Hij vroeg me hem mee te nemen naar Menahem. Golan zag de jongen, begroette hem hartelijk en noemde hem direct bij zijn naam, ongelooflijk. Hij had misschien een week voor Cannon gewerkt, maar Menahem wist nog precies hoe hij heette. Die jongen was er gewoon confuus van. Zo’n man was dat.”

Dit is het slot van een tweeluik over Cannon | lees het eerste deel hier