Filmslot 3: F voor Filmkritiek

Kop in het zand

  • Datum 14-01-2016
  • Auteur
  • Deel dit artikel

Crisis in de filmjournalistiek: tijdschriften verdwijnen, critici worden wegbezuinigd. Naarstig zoeken we naar zondebokken. Maar misschien, heel misschien, is het ook gewoon onze eigen schuld.

Het hoge woord over de Nederlandse film moest er maar eens uit, vorige maand: ”onze’ films zijn gewoon niet goed genoeg’, stelde Dana Linssen toen op deze plek. Maar voor wat hoort wat. Als we willen praten over de sombere toestand van de hedendaagse filmjournalistiek, zoals de Filmkrant dat in december in samenwerking met Filmhuis Den Haag zal doen en zoals de internationale filmkritiek dat eigenlijk al enkele jaren continu doet, dan zullen wij critici ook eens streng naar onszelf moeten kijken.
‘En nu niet meteen met excuses komen’, vulde Linssen direct aan. Natuurlijk, er zijn er genoeg; het is altijd het makkelijkst de bron van je malaise buiten jezelf te zoeken. Voor een deel overlappen de excuses van de critici zelfs met het rijtje dat Linssen voor onze filmmakers opdreunde: te weinig geld, te weinig culturele bedding, te veel gepolder. Tijdschriften verdwijnen, critici worden wegbezuinigd bij de dagbladen, recensies worden steeds korter, kritiek moet steeds vaker wijken voor reportage of interview, en door de digitale verveelvoudiging van mediabronnen heeft de criticus een deel van zijn autoriteit verloren.
‘Dat is allemaal waar natuurlijk’, citeer ik Linssen nog maar eens. (Behalve misschien dat autoriteitsverlies. Maar daar komen we op terug.) Maar waar de buitenlandse kritiek door deze (vermeende) bedreigingen tot op het navelstaarderige af aan zelfreflectie is gaan doen, lijkt dit zelfbewustzijn in Nederland vrijwel afwezig. Ergens is dat logisch: wie vecht om te overleven, gaat zich niet uitgebreid afvragen waar zijn problemen vandaan komen. Niet lullen maar poetsen, lekker Nederlands. Maar misschien steken we onze koppen allemaal ook wel zo hard in het zand om een ander zeer punt te ontwijken. Misschien is ‘onze’ filmkritiek er even belabberd aan toe als ‘onze’ film.

Kakofonie
Dat soort opmerkingen is normaal gesproken natuurlijk voorbehouden aan gefnuikte filmmakers die na een negatieve recensie roepen dat ‘de critici er niets van begrijpen’, dat de recensent makkelijk praten heeft vanaf de veilige wal. Critici hebben geen idee wat het is een film te maken, is het verhaal dan, omdat ze nooit zelf een camera ter hand hebben genomen. Op het eerste gezicht een kulargument, natuurlijk: we verwachten van een voetbalverslaggever ook niet dat hij zelf een aardig balletje kan trappen, zoals François Stienen het in een Boekman-aflevering over de kunstkritiek uit 2003 raak verwoordde.
Maar we verwachten wel andere dingen van die sportverslaggever, om die metafoor maar eens op te rekken. Dat hij het spel snapt, de tactiek doorziet, relevante contextuele elementen op de wedstrijd weet te betrekken, en indien van toepassing de biografie van de spelers erbij haalt. Zoals we van critici verwachten dat ze, pakweg, een jump cut kunnen herkennen én duiden. Al die dingen bij elkaar, het repertoire en de contextuele kennis die iemand opbouwt, vormen zijn of haar expertise.
En in de hedendaagse kakofonie van meningen, of die nu op papier of digitaal worden gepubliceerd, is het die expertise die autoriteit verleent. Maar omdat die niet meer vanzelfsprekend is, wordt de vraag: heeft de Nederlandse criticus die expertise nog wel, en zo ja, komt die dan ook naar voren in wat er wordt geschreven?

Gezapig
Dat ik dit stuk schrijf, geeft wel aan dat ik daar zelf dus niet zeker van ben. Als schrijven over film zoiets is als dansen over architectuur, zoals het adagium wil, dan heb ik het idee dat wij als dansers ons ritme kwijt zijn. Of, erger, dat we nog steeds wanhopige pogingen doen de twist onder de knie te krijgen terwijl de muziekwereld om ons heen allang bij de punk is aanbeland.
De filmkritiek, en niet alleen de Nederlandse, is allang zijn voortrekkersrol kwijt. Zoals Sight & Sound-hoofdredacteur Nick James dit voorjaar in Film Quarterly schreef: critici hebben hun voortrekkersrol weggegeven. We lopen constant achter de feiten aan. Wekelijks of maandelijks bespreken we de nieuwe releases; we gaan de internationale festivals af en bejubelen een middelmatig maar obscuur werk, omdat er nu eenmaal nieuw obscuur werk ontdekt moet worden. En intussen praten we meer en meer elkaar en de persmappen na. We zijn gezapig geworden. Linssen nog maar eens: ‘Film is een baantje, een dingetje, een jurk op een rode loper, een manier om je te profileren, om erbij te horen, om in Cannes of Venetië tegen de grote jongens aan te mogen schurken. We willen meedoen, maar vergeten te doen.’

Marge
Het is maar de vraag of we de verloren autoriteit nog terug kunnen winnen in een tijd waarin ook de film zelf zijn autoriteit — als medium dat reflecteert op de maatschappij — kwijt is. Maar intussen rukt het filmische almaar op, zij het buiten de bioscoopzalen, op internet, in galeries, reclames en videoclips.
Onderwijl proberen wij steeds wanhopiger het totaaloverzicht te houden, alles te bespreken, golven en stromingen te ontwaren. Terwijl misschien juist de uitzonderingen daarop het interessantst zijn, de makers in de marge die niet onder een categorietje te vangen zijn.
Dus moeten ook wij misschien de zalen uit, het daglicht in. En dan is het misschien een begin om die oproep die Linssen vorige maand aan de Nederlandse filmmakers deed, ook zelf ter harte te nemen: ‘We moeten fouten gaan maken. Glorieuze vergissingen. Het is tijd voor de ‘jump cut’, voor de discontinuïteit, de desoriëntatie, voor de vervreemding, want we moeten weer gaan zien, wakker geschud uit die gezapige sluimer.’

Joost Broeren

Heeft de Nederlandse artistieke film nog toekomst?
Over meisjes die niet kunnen zwemmen

Nog nooit heeft de artistieke Nederlandse film zoveel aandacht gehad als tijdens het recente Nederlands Film Festival. Kosten nog moeite zijn gespaard om debatten en talkshows te organiseren en er werd zelfs een speciale Dutch Angle dvd-box op de markt gebracht. Maar bovenal werd het werk van moderne Nederlandse filmauteurs als Nanouk Leopold, Mijke de Jong, Esther Rots, David Lammers en anderen opnieuw vertoond.
Maar heeft het iets opgeleverd? Ja, er was erg veel publieke belangstelling voor de films van genoemde makers. Cynisch kun je stellen dat er in Utrecht meer mensen naar die films zijn gegaan dan in alle maanden en jaren ervoor.
Maar hebben de debatten ook vruchten afgeworpen? De discussie over de kwaliteit van de Nederlandse artistieke film was weinig hoopgevend. Er is te weinig dramatisch talent, te weinig engagement en onvoldoende noodzakelijk besef om te komen tot betere artistieke prestaties die de internationale concurrentie aankunnen. Zoals Hans de Wolf van Keymanfilm het zo mooi uitdrukt: "Alle Nederlandse films gaan tegenwoordig over jonge meisjes die niet kunnen zwemmen". Ook de kolonie distributeurs en vertoners (bioscopen en filmtheaters) brengt ons niet verder. Als distributeurs al zijn geïnteresseerd in een artistieke Nederlandse film dan brengen ze deze klakkeloos op de markt: zonder visie, zonder speciaal beleid of marketing. Het allerergste is nog wel dat ook bij de uitbreng van dit kwetsbare product geen sprake is van afstemming of samenwerking.
Ook de houding van de filmtheaters brengt ons niet verder. Jarenlang is hier al of niet terecht een huiver voor de Nederlandse filmproductie ontwikkeld en zelfs met de extra financiële middelen van de Vertonersregeling kunnen ze geen extra inspanning leveren om publiek te bereiken. Ontluisterend was in dit verband de geopperde stelling: "Ons publiek is voornamelijk een vrouw van boven de 45 en die is specifiek geïnteresseerd in Italiaanse romantische films".

‘Power to the Pixel’, de Cinema Militans lezing van Liz Rosenthal, was in dit verband veel zinniger dan alle voorgaande debatten. Ze maakte duidelijk dat er geen ruimte meer is voor traditionele productie- en distributieprocessen. Nieuwe filmmakers moeten leren om een ongoing conversation te organiseren over hun werk. De traditionele lijn van filmmaker, producent, distributeur en filmtheater moet zo snel mogelijk doorbroken worden. Hoeveel beter zou het zijn als Nanouk Leopold nu al met haar publiek zou communiceren over haar nieuwe film? Hoeveel beter zou het zijn als het publiek permanent op de hoogte wordt gebracht van productieprocessen van Nederlandse films? Hoeveel groter zal de betrokkenheid dan niet worden rondom dit artistieke werk?
Coherentie, samenwerking en betrokkenheid zijn de sleutelwoorden waarmee de artistieke film weer in het zadel geholpen moet worden. De rol van de nieuwe intendant artistieke film wordt in dit verband cruciaal. Hij zal voortaan het hele proces van scriptfase tot vertoning dienen te begeleiden, bewaken en domineren. Dat is de enige weg die leidt tot succes. Is er in deze verwarrende tijd dan een oplossing? Inderdaad dus; de sterke man. Verheugd was ik dan ook dat de eerste stap in Utrecht werd gezet met de verkiezing van Jack Wouterse als Gast van het Jaar.

Ted Chiaradia