Filmmythes: Cinema boven televisie

Venster op de wereld

Still uit Panorama of the Grand Canal, Venice, passing the vegetable market uit 1898 van de Brit W.K.-L. Dickson (1860-1935), geschoten op 68mm

Over het ontstaan van de film doen vele mythes de ronde. Vorige maand werd de Lumière-mythe ontkracht, deze maand het vervolg: de ontdekking van de filmkunst als bijproduct van televisie.

Dat televisie in de jaren vijftig zijn weg vond naar de huiskamer is bekend. Dat televisie al door de nazi’s werd gebruikt als propagandamiddel is weliswaar minder bekend, maar bekend genoeg om in Contact (Robert Zemeckis, 1997) een belangrijk element van de plot te zijn. Maar dat televisie al een technologische mogelijkheid was voordat het medium film überhaupt bestond is grotendeels onbekend.

William Uricchio, drie maanden in het jaar hoogleraar vergelijkende mediageschiedenis aan de Universiteit Utrecht en de rest van het jaar als hoogleraar verbonden aan het MIT in Massachusetts, betoogt al enige jaren dat er al in de tweede helft van de negentiende eeuw een behoefte was om ‘ver te kijken’, om zonder fysische verplaatsing tegelijkertijd op een andere plek te zijn: tele-visie. Die behoefte is bijvoorbeeld terug te zien in sciencefictionliteratuur en -cartoons uit die tijd.

En zoals gezegd bleef het niet bij een verlangen. Al in 1884 liet Paul Nipkow patent registreren op zijn ‘elektrisches teleskop’, later bekend als de Nipkow-schijf, die tot de jaren veertig de kern van de mechanische televisiesystemen vormde. Volgens Uricchio is de decennialange verwachting van televisie terug te zien in de films die in de eerste tien jaar van het bestaan van dat medium te zien waren.

Plat vermaak
Televisie is altijd een dankbaar object geweest van de toorn van cultuurpessimisten. Critici richten zich op het in hun ogen bedenkelijke niveau van de uitzendingen, zeker in het licht van de veronderstelde macht van het medium over zijn publiek. Nog steeds roept televisie voor veel mensen associaties op met plat vermaak en ‘lage cultuur’. Dat juist de kunstvorm film en het ‘platte’ medium televisie een gezamenlijke geschiedenis hebben zal in dit opzicht verbazen.

Uricchio ging in Amerika door de copyrightregisters waar tot 1911-12 films geregistreerd zijn als een grote reeks foto’s. Hoewel de films uit het eerste decennium van het medium een veelheid aan vormen kende – neem de magische special effects van Méliès, de verbluffende animaties van Émile Cohl, de bewegende foto’s van Lumière – is er toch een algemeen kenmerk te zien. Zeker tachtig procent van de films geregistreerd voor 1906 bleken zogenaamde actualité’s, filmpjes over landschappen, steden, werk en fabrieken, vergelijkbaar met L’arrivée du train à La Ciotat van Lumière. Uricchio: “Die filmpjes waren non-fictie, het ging om temporaliteit en actualiteit. In dat opzicht vervult actualité het vroege idee van televisie, het biedt een ‘venster op de wereld’, een verbinding met een ver gelegen plaats. En interessant aan alle vroege verbeeldingen van televisie is dat er is niks speciaal voor het medium geënsceneerd wordt. In de sciencefictiontekeningen van Albert Robida bijvoorbeeld is op televisie een opera te zien, maar het is een registratie. Enscenering is voor het theater, zo dacht men, en registratie voor de televisie. Het kernidee was dat men niet lijfelijk aanwezig hoefde te zijn om het toch te kunnen ervaren.”

Het begrip dat Uricchio het meest tegenkwam in de titels van de vroege films is ‘panorama’. Panorama’s waren filmpjes bestaand uit één camerabeweging, zonder (zichtbare) montage. Ook al gaan deze filmpjes over de werkelijkheid, ze waren niet vrij van enscenering of montage. Mensen in beeld negeerden de camera bewust en de Canadese filmhistoricus André Gaudreault ontdekte na zeer gedetailleerde studie van het oeuvre van Lumière dat de Fransman gebruik maakte van zogenaamde micro-edits. Ironisch genoeg werd de beoogde werkelijkheidsillusie dus mede bewerkstelligd door manipulatie.

Nickelodeons
De ‘content’ van film werd in zijn beginjaren dus bepaald door de ideeën die men had over televisie, en niet andersom, zoals vaak gedacht wordt. Op de vraag waarom film zich dan toch voornamelijk op fictie is gaan richten en niet op simultaneïteit heeft Uricchio ook een antwoord. Film was technisch niet in staat om ‘live’ bewegende beelden te vertonen. Met de komst van de nickelodeons kon men al voor 5 cent een filmprogramma zien en onttrok film zich dus aan de duurdere (en daarmee minder toegankelijke) variétévertoning. Er kwam een grote groep mensen die de bioscoop geregeld bezocht en dus steeg de vraag naar filmpjes. Fictie (of wat men in de VS soms ‘canned drama‘ noemde) had de bovenhand in de omvangrijke en constante productie die nodig werd. De opnames konden op één locatie gemaakt worden met dezelfde acteurs, alleen het verhaal moest worden aangepast.

Gelukkig voor cinefiele romantici werd deze commerciële keuze voor fictie ook ingegeven door de voorkeur van het publiek: de spanningswaarde van fictie werd meer gewaardeerd. Toen het medium televisie in de jaren 1950 uiteindelijk op grote schaal doorbrak, ging het zich ironisch genoeg al snel van eenzelfde ‘ingebliktheid’ bedienen. Het zou nog tot de opkomst van het vólgende medium – internet – duren voordat het negentiende-eeuwse idee van televisie als verre aanwezigheid weer werd benaderd.