Filmmuseum Biennale

De kers op de taart

  • Datum 27-12-2016
  • Auteur
  • Deel dit artikel

Instituut voor Beeld en Geluid

Naar aanleiding van de Filmmuseum Biennale maakte de Filmkrant een rondgang langs andere filmmusea. Op 1 december opende in Hilversum het spiksplinternieuwe gebouw van Beeld en Geluid, met als paradepaardje de ‘experience’. Directeur Pieter van der Heijden over zijn grensverleggende mediamuseum.

"Aan film- en televisiemusea bestaat in de wereld geen gebrek. Maar er is geen instituut dat zo iets kolossaals in de lucht heeft geholpen als wij. De manier waarop wij de radio- en televisiegeschiedenis toegankelijk maken voor publiek is nieuw: wat dat betreft hebben we pionierswerk verricht. En er is er niet één die alleen al in zijn tentoonstellingen honderd uur beeldmateriaal laat zien.
"In Londen had je tot een jaar of tien geleden het Museum of the Moving Image. Daar was een spectaculaire, spraakmakende tentoonstelling met allerlei decors: voor die tijd revolutionair. Het hoofdstuk ‘Hollywood in de jaren twintig’ was ondergebracht in een tempel met gebeeldhouwde figuren van Marilyn Monroe en Mae West. De Russische propagandafilm speelde zich af in een goederenwagon, omdat die films daar destijds in waren vertoond. Op het trappetje zat een acteur die als een half dronken Rus het publiek uitlegde wat die films allemaal te betekenen hadden.
Maar dat museum had één groot nadeel: het was volgens de klassiek-historische methode opgezet, net als tegenwoordig het Filmmuseum in Berlijn: met een vaste route door een tunnel waar je niet van af kan wijken. Het begon bij de toverlantaarn, maar daar kwamen de mensen niet voor. Dus dan duurt het best wel lang voor het leuk wordt. De Britten, zo bleek uit publieksonderzoek, kwamen voor Charlie Chaplin en James Bond. Maar voor je daar aanbelandde, was je al een half uur aan het wandelen. De historisch verantwoorde manier van inrichten hield geen rekening met het fysiek van de bezoeker. En eenmaal aan het slot bij Doctor Who aanbeland, moest de echte liefhebber het doen met één ‘dalek’ en een pak van de tweede Doctor Who: een beetje mager. Dat kon ook niet even worden veranderd of vervangen voor een ander actueel thema, want daarvoor moest die hele tentoonstelling worden ingedikt.
"Dat is een van de dingen geweest die dat museum uiteindelijk de das heeft omgedaan: Omdat ze niet konden actualiseren, verouderden ze en raakten ze door hun publiek heen. Want dat komt geen tweede keer terug als het niets nieuws te zien krijgt.

Zoet
"Aan de wortel van het decormatige tentoonstellen staat overigens Cités-Cinés, uit midden jaren ’80. Dat was tentoonstellingstechnisch zo revolutionair: wereldsteden ‘nagebouwd’ in filmische decors, met filmattributen, affiches en filmfragmenten, waar bezoekers met koptelefoons doorheen konden wandelen. De bedenker daarvan, François Confino, heeft twee jaar geleden ook het filmmuseum in Turijn ingericht.
In elke straalkapel van dat historisch gebouw vind je een ander thema uit de Italiaanse cinemageschiedenis. Een prachtig museum, geweldig vormgegeven, ook een echte ‘experience’. Terwijl je zelfs daar nog steeds eerst langs die toverlantaarn moet, dat stelde me wel teleur. Het is toch nog steeds: eerst het zuur en dan het zoet. Dat is iets heel raar educatiefs dat erin blijft zitten.
Wat ik vooral betreur aan Turijn, is dat de kern van het museum uiteindelijk in tien redelijk gruizige videoprojecties van 20 minuten zit, and that’s bloody it! De complete filmgeschiedenis in tien keer 20 minuten! Hetzelfde geldt voor het filmmuseum in Berlijn. Daar is eigenlijk wel verrekte weinig te zien van waar het eigenlijk om draait. Dat hebben we bij Beeld en Geluid geprobeerd grondiger aan te pakken. Er moet wel zoveel materiaal zijn dat de mensen die voor Swiebertje komen, ook echt Swiebertje krijgen. Ons paviljoen over showprogramma’s heeft een basis van zes uur materiaal en is ook veel interactiever ingericht dan ons paviljoen dat over macht en media gaat, waar veertien uur materiaal onder zit. Dus je hebt aan een dag niet genoeg in het tweede geval. Mocht je terugkomen, dan kun je ook nog een andere virtuele gids kiezen. In het ene geval wil je misschien dat Hans Goedkoop je uitlegt hoe het allemaal in elkaar zit en in het andere geval moet het gewoon Jochem van Gelder zijn. Want iedereen komt met een andere agenda binnen en gaat met een ander verhaal weer naar buiten.
"Binnen de ‘experience’ zijn er vijftien verschillende tentoonstellings-onderdelen. We zijn er tien jaar mee bezig geweest om die op poten te zetten. Invalshoeken bedenken is één ding, maar het selecteren van beeldmateriaal kost enorm veel tijd. Wat we niet zagen zitten, was een studiezaal opzetten waar je onze totale 700.000 uur beeld- en geluidsmateriaal zou kunnen oproepen. Dat is de Koninklijke Bibliotheek uithangen en zeggen: daar staan de boeken, pak er eens een mooie uit. We wilden het publiek confronteren met dingen die ze niet zelf verzinnen, en ze daarbij doordringen van het belang van het geheel. Het conceptplan moest zorgen dat er een soort kers op de taart zou komen, een eerste kennismaking met het belang van de audiovisuele media en de verschillende rollen die die media spelen, en wat voor rijkdom daar in het archief allemaal achter zit. Om vervolgens de stap te zetten naar de eerste laag van het archiefmateriaal dat rechtstreeks en gemakkelijk raadpleegbaar is: dat is 10.000 uur programmamateriaal dat we digitaal beschikbaar stellen. Ja en daarachter zit natuurlijk die andere 690.000 uur, waar particulieren van ons ook bij mogen, maar daar hebben we de tekstcatalogi voor, en als het materiaal dan niet digitaal beschikbaar is, kom je in een viewingruimte terecht.

Kinderslot
Onze variant op de toverlantaarn is er natuurlijk ook wel, maar niet in het kader van de geschiedenis van de techniek: het gaat ons niet om het aantal frames per seconde. Een oud televisietoestel stellen we tentoon als een designvoorwerp, of omdat het een rare connotatie heeft. We hebben bijvoorbeeld een televisietoestel uit de tweede helft van de jaren ’50 met een kinderslot erop. Niet dat er toen veel was om je zorgen over te maken, maar daar dachten ze destijds heel anders over. En daarnaast stellen we technische apparatuur tentoon in dienst van het type programma’s waar het voor gebruikt is. Bij de tentoonstelling over actualiteiten staat een achtergronddecortje met een autocue waarbij de bezoeker zelf de nieuwslezer kan zijn. De camera waar je in praat, is een echte journaalcamera die twintig jaar lang in de journaalstudio heeft gestaan. Dan is het niet alleen maar een technisch document, maar iets dat de rest van het programma in perspectief helpt te plaatsen.
"Het verschil in benadering is vergelijkbaar met het verschil tussen kunstmusea en historische musea. Een kunstmuseum hangt een schilderij op of zet een beeldhouwwerk neer om de aandacht uitsluitend alleen op dat ene ding te focussen. Het is de artistieke genieting die daar wordt nagestreefd. Historische musea zetten daarnaast het historisch kader neer. De Rembrandts in het Amsterdams Historisch hangen er anders bij dan de Rembrandts in het Rijksmuseum. Die discussie speelt nu ook over het nieuwe Rijksmuseum, waar mensen tegen te hoop lopen omdat ze daar toch keramiek en meubels tussen de schilderijen willen zetten. En er zijn hele volksstammen die zeggen dat je dat niet moet doen en anderen zeggen ‘ja maar dan begrijp je beter waar die schilderijen vandaan komen.’
"Als je standpunt is: wij willen een speelfilm alleen in zijn complete staat vertonen en dan eigenlijk ook nog zo origineel mogelijk — dan kun je niet veel anders doen dan ‘m op het scherm zetten zoals hij in première is gegaan. Ik vraag me wel eens af: heeft Pasolini zijn films nou gemaakt voor de filmhuizen waarin ze gedraaid worden, of voor Tuschinski? En wat zou hij van televisie-uitzending vinden?
Wij doen het één, maar laten het ander niet. Ons enthousiasme stamt er onder andere uit dat we met dat laagdrempelige medium toch iets willen doen waarvan mensen het belang gaan inzien. We zijn in de ‘experience’ niet in staat om de zwartwit-balans van Haanstra zijn 35mm-films op een videoschermpje te laten zien. Maar de keerzijde van die medaille is dat nooit iemand het anders ziet. We kiezen er voor om het toch te laten zien. En als iemand er hiermee kennis maakt, dan is er al wat gewonnen. De volgende stap is een dvd kopen waar die Haanstra-film in zijn geheel op staat, dan kun je hem al behoorlijk mooi zien, en als je hem nóg mooier wilt zien, dan zou ik zeggen: rent allen naar een bioscoopvertoning, bij ons of in het Filmmuseum."

Karin Wolfs

Dit is een uitgebreidere versie van het artikel in de Filmkrant 287.