Film en voetbal
Schieten! Scoren!

ONCE IN A LIFETIME
Om warm te lopen voor het nieuwe film/voetbalseizoen komen in augustus portretten van Pelé en Zidane in de bioscopen. Filmcriticus, festivalprogrammeur en fanatiek voetballer Olaf Möller maakte een sliding langs de hoogtepunten van het genre van de voetbalfilm.
Wat hebben film en voetbal eigenlijk met elkaar te maken? Is de voetbalfilm niet méér een idee of een verlangen, dan dat hij werkelijk bestaat? De hoogtepunten van het genre zijn op de vingers van één hand te tellen: garrincha, alegira do povo (1963) van Joaquim Pedro de Andrades en fussball wie noch nie (1971) van Hellmuth Costard, en dat zijn eigenlijk meer voorbeelden uit de documentaire en de experimentele film, dan uit de traditie van de verhalende film. Als het over speelfilms gaat, houden we altijd die esthetische twijfel: zijn het werkelijk goede films, of zijn ze in het geval van Bo Widerbergs fimpen vooral zo sympathiek omdat het uitmuntende Zweedse nationale elftal erin meespeelt?
Het sleutelwoord is in dit geval ‘vooral’, alsof men de film — de geschiedenis van de zesjarige Johan ‘Fimpen’ Bergman, die zo waanzinnig schieten kan dat hij de beste spelers van zijn land voor schut zet — er eigenlijk alleen maar als ballast bij neemt om Ronnie Hellström en de anderen (het leukste popexportartikel uit Zweden na Abba) bij het spelen te kunnen bekijken, van zichzelf en in hun spel. En dan is fimpen (1974) nog een tamelijk speciaal geval: die kleine jongen personifieert iemand die wij allemaal wel willen zijn, hij is de kristallisatie van onze collectieve fantasieën. De werkelijkheid wordt zichtbaar in der rasen ihrer träume (1974-1980) van Christian Weisenborn en Michael Wulfes, waarin het gaat over degenen die het níet gehaald hebben, zoals de meeste dromers onder ons.
KZ-voetbalfilms
Winnaars en verliezers. Dat is duidelijk. Maar het kan ook ingewikkelder. Dan wordt het voetbal tot zo’n sterke metafoor — bijvoorbeeld in al die KZ- en krijgsgevangenenkampfilms — dat alleen al door de zware betekenis van het onderwerp het spel zelf, met al zijn schoonheid tot iets onbelangrijks, frivools, ja bijna onwerkelijks wordt. De eerste van al die KZ-voetbalfilms was natuurlijk de Theresienstadt-film met het beroemd geworden partijtje tussen bewakers en slachtoffers.
Bij het kijken naar al die voetbalfilms is het moeilijk om het gevoel kwijt te raken dat ze meer als parodie dan als op zichzelf staand genre bestaan. Elk land heeft immers zijn eigen filmvoorbeelden over de specifieke kenmerken van de sport voortgebracht, maar hoeveel serieuze pogingen zijn er werkelijk gedaan om in de bioscoop iets essentieels over voetbal te vertellen?
Veel mensen zijn van mening dat het onmogelijk is om voetbalfilms te maken. Dat heeft te maken met de naïeve opvatting dat voetbal alleen in het stadion echt te beleven is. Dat is misschien wel waar, maar dat heeft verder weinig met het fenomeen voetbalfilm te maken. Want tenslotte gaat het hier om film, en daarmee om een reflectie op de werkelijkheid, en misschien ook wel om de werkelijkheid zelf, maar niet om een reproductie of simulatie daarvan.
Interessanter is de theorie dat voetbal in al zijn complexiteit eenvoudigweg niet in film is af te beelden, hoewel er een aantal fundamentele overeenkomsten zijn tussen het spel en de kunst, om te beginnen met zoiets eenvoudigs als de relatieve tijdsduur (90 minuten) van een gemiddelde voetbalwedstrijd en een film. Op een bepaalde manier klopt dat. Voetbal is binnen de klassieke narratieve normen die zich sinds de twintigste eeuw gevestigd hebben, moeilijk te ‘verdichten’. Het spel is sterk afhankelijk van de ‘flow’. Dramatische hoogtepunten hebben steeds iets van brokstukken. Dat kennen we van de televisie, van samenvattingen in sportprogramma’s waarin niets maar dan ook niets van wat men daar ziet — doelpunten, overtredingen — iets overbrengt van de werkelijkheid van de wedstrijd zelf.
Voetbal bestaat nu eenmaal niet uit geïsoleerde hoogtepunten, zoals bijvoorbeeld baseball, om een sport te noemen die het bij uitstek tot filmisch genre heeft geschopt. Het is ook lastig om aan een voetbalwedstrijd een ‘persoonlijke dimensie’ te verlenen, aangezien het meer om het met-en-tegen-elkaar van 22 personen gaat, op een nauwelijks met het blote oog te overzien veld waar de lege vierkante meters net zoveel betekenis hebben als de vierkante millimeter waarop een x-aantal personen over de bal rolt. Geen enkele andere sport wordt door zoveel spelers op zo’n groot oppervlak uitgeoefend als voetbal, en natuurlijk football en rugby en al die andere nationale varianten. Al moet worden opgemerkt dat ook die variaties op de voetbalsport meer afhankelijk zijn van het compacte strategische en choreografische momentum dan voetbal zelf, dat toch meer een proces is met een soort conclusie nadat het laatste fluitsignaal heeft geklonken.
Conundrum
Dat is precies de reden waarom fussball wie noch nie waarschijnlijk de belangrijkste voetbalfilm aller tijden is. Costard filmde een wedstrijd lang met meer dan duizend camera’s vanuit alle mogelijke perspectieven één enkele speler: George Best, de trots van het Noord-Ierse voetbal, een mondiaal Brit-pop-icoon van toen en nu, voor ons die hem nog herinneren. En dat is alles. Ruim anderhalf uur George Best vanuit verschillende gezichtspunten. Zo heb je nog nooit een wedstrijd waargenomen. Zo kun je als enkeling ook geen enkele wedstrijd zien. Zo kan alleen de cinema het spel zichtbaar maken, en dat is wat film als film vermag, als men haar niet dwingt iets anders te zijn, of het nu televisie of installatiekunst is. fussball wie noch nie is realtime-montage. Wat een mooie paradox — de film laat zich nog het beste met een conundrum vergelijken, het houten puzzeltje waarvan je uit rechte stokjes hout, mits op de juiste wijze in elkaar gezet, een bal kunt maken. In zijn focus op een enkele speler, op een-elfde van het geheel, zit natuurlijk ook een vilein commentaar op het sterrensysteem (waartoe Best beslist behoorde!). Als men vanuit zoveel hoeken zo intensief naar een enkele persoon staart, móet er toch wel iets interessants aan zijn — dacht ik, en ik keek weer fanatiek naar de meester, die bij nadere beschouwing, zoals de meeste voetballers, eigenlijk helemaal niet zoveel lijkt te doen.
Een kwart eeuw later lieten Douglas Gordon en Phlilippe Parreno zich door fussball wie noch nie inspireren bij het maken van zidane, un portrait du 21ème siècle (2006), die vanaf augustus in de Nederlandse filmtheaters is te zien. Wat die film vooral duidelijk maakt is hoe de wereld, en onze verhouding met pop- en sporticonen sindsdien veranderd is. Het uitgangspunt is bij Gordon en Parreno hetzelfde als bij Costard: één speler, een wedstrijd lang. Gordon en Parreno waren echter zo aanmatigend dat ze er een soort Zidane-perspectief bij verzonnen: blikken, gedachten, geluiden. Je kan ook zeggen dat zij alles voorschrijven en dat de toeschouwer alleen nog maar hoeft te staren en te dwepen. Dat is burgerlijke kitsch. Niets is meer over van de oorspronkelijke poëtica. En het is op een of andere manier ook een arrogante variant op datgene waarmee Widerberg speelt, namelijk een zich-in-de-wereld-fantaseren van zijn idolen, mensen die die eigenlijk iets volkomen nutteloos of waardevrijs doen en ons gelukkig maken met de bedrevenheid waarmee ze dat doen en waarin ze, hopen wij, ook zelf bevrediging vinden.
Mythisch aura
zidane, un portrait du 21ème siècle is een consumptieartikel voor de nieuwe burgerij die vandaag de dag naar het stadion gaat om dichter bij het ‘volk’ te zijn, dat echter al lang niet meer naar binnen komt, omdat de plaatskaarten nauwelijks meer te betalen zijn. Onwillekeurig vraag je je zich af of Zidanes carrièrebeslissende Deen niet ook een poging was om aan zijn filmbeeld te beantwoorden. Zidane ziet ook in de film de rode kaart en zijn vaak tamelijk asociale gedrag op het veld als een verklaring om zichzelf een mythisch aura te verlenen.
De antithese van zidane, un portrait du 21ème siècle is substitute (2006) van Fred Poulet en Vikash Dhorasoos, die afgelopen Berlinale in het Forum in Berlijn te zien was. De film is een semi-zelfportret van Vikash Dhorasoo, die op dezelfde positie speelt als Zidane. Dhorasoo was tijdens de wereldkampioenschappen van 2006 slechts 16 minuten op het veld, en dan nog in de twee slechtste wedstrijden die het werkelijk niet bijzonder overtuigende Franse team gespeeld heeft. In beide gevallen werd Dhorasoo tegen het einde van de wedstrijd het veld op gehaald, maar kon hij in de volledig in het honderd gelopen ontmoetingen niets meer voor zijn wanhopige team betekenen. Daarna hield Raymond Domeneche, de zenuwachtige Godard-achtige bondscoach, Dhorasoo voor de rest van het toernooi op de bank. Dhorasoo filmde ondertussen heimelijk met een super8-camera die hij van Poulet gekregen had: hotelkamer na hotelkamer, vloeren, lege groene velden, en steeds weer zichzelf in de spiegel. En hij maakte geluidsopnamen van zijn gedachten. Kletste zijn angsten en zijn toorn en zijn teleurstelling van zich af. Vooral het gevoel door zijn substituutvader Domeneche, die hem groot had gemaakt en in het nationale elftal had opgenomen, in de steek gelaten te zijn.
De ironie van substite ligt in de meerduidigheid van de titel. Binnen de voetbalterminologie: invaller, wissel, reservespeler. Maar metaforisch gezien blijft alleen de betekenis van surrogaat, substituut over. Degene die het surrogaatleven van miljarden leeft, is zelf vervangbaar geworden en maakt daarmee voor diezelfde miljarden zichtbaar, wat we in de film kunnen zien, dat hij in de eerste plaats ook maar een mens is, met wensen en verlangens. substitute herinnert ons eraan waarom wij als kinderen achter een bal aan renden tot de zon onderging. Dhorasoo, die ook werkzaam is in de jeugdzorg, huilt in de film niet alleen om zichzelf, maar ook om het kind dat niet meer dromen kan.
Olaf Möller
Opgedragen aan Erik, Stephan en Thomas
zidane, un portrait du 21ème siècle (Douglas Gordon en Philippe Parreno, Frankrijk/IJsland, 2006, 90 minuten, distributie: A-Film, te zien: vanaf 9 augustus).
once in a lifetime. the extraordinary story of the new york cosmos (Paul Crowder en John Dower, Verenigde Staten/Groot-Brittannië, 2006, 97 minuten, distributie: Benelux Film, te zien: vanaf 30 augustus).