Bergman versus Antonioni

De lange messen van de filmkritiek

  • Datum 24-11-2016
  • Auteur
  • Deel dit artikel

Ingmar Bergman

Deze zomer overleden binnen een etmaal tijd twee grootmeesters van de Europese cinema. Maar overleven de films van Ingmar Bergman en Michelangelo Antonioni de tijd? De Amerikaanse filmcriticus Jonathan Rosenbaum plaatst Antonioni’s oeuvre in het walhalla, maar geeft dat van Bergman aan de vuilnisman mee. Zijn we het met hem eens?

Het zal niet eerder zijn voorgekomen dat NRC Handelsblad een hoofdredactioneel commentaar wijdde aan het oeuvre van een filmmaker. De gelukkige was Ingmar Bergman, die er niet van heeft kunnen genieten, want het commentaar was ter gelegenheid van zijn dood op 89-jarige leeftijd op 30 juli. De schrijver van het artikel noemde de Zweedse regisseur een genie, dat "actief bijdroeg aan de oorspronkelijke groei en bloei van de film, dit jongste en wildste kind van de kunsten". Bergman was dood, maar het commentaar stelde vast dat zijn films zullen blijven bestaan. "En dat is een vreugdevolle gedachte", besloot de schrijver van de lofzang. Het bijna plechtige commentaar was illustratief voor de manier waarop filmcritici op Bergmans dood reageerden. Bas Blokker zag, eveneens in NRC Handelsblad, bij de gedachte aan Bergman "een ontzagwekkend beeld van geniale arbeidzaamheid" voor zich opdoemen. Ronald Ockhuysen noemde Bergman in de Volkskrant "een van de grootsten uit de filmgeschiedenis". Zijn oeuvre behoorde "tot de canon van de mondiale kunst." Pieter van Lierop rekende Bergman in Het Parool "tot dat handjevol naoorlogse cineasten wier reputatie al meer dan een halve eeuw onaantastbaar is." Ab Zagt noemde hem in het Algemeen Dagblad "een magnifiek regisseur." In hun ontzag stonden de Nederlandse critici niet alleen. The New York Times noemde Bergman "een van de grootste regisseurs in de filmgeschiedenis". Voor The Washington Post was dat niet genoeg. De krant noemde Bergman "de grootste kunstenaar uit de filmgeschiedenis."

Rotsblok
Een dag na Bergmans dood moesten filmcritici weer in de pen kruipen, want Michelangelo Antonioni overleed op 94-jarige leeftijd. De necrologieën over de Italiaanse regisseur leken met minder passie geschreven dan die over Bergman. Hadden de critici met Bergman hun kruit verschoten? Of hadden zij Antonioni minder hoog zitten dan de Zweed? NRC Handelsblad zag in zijn dood in ieder geval geen aanleiding voor een hoofdredactioneel commentaar. Bas Blokker prees Antonioni nogal plichtmatig om zijn formele bijdrage aan de filmkunst. "Zijn grote kracht ligt namelijk in de mise-en-scène van de acteurs en de kadrering van de shots." Ronald Ockhuysen prees Antonioni’s blik op de wereld ("een unieke"), maar vond zijn films "gesloten." Ab Zagt zag in Antonioni "een van de grote vernieuwers van de Italiaanse cinema", die "stijlvolle, maar zwaarmoedige" films achterliet.
Ook in het buitenland waren de necrologieën minder juichend dan bij Bergman. The New York Times wees op de "intense bewondering, afkeuring en verwarring" die Antonioni’s films opriepen. Ook zag de krant "een emotioneel schild tussen het publiek en [Antonioni’s] puzzelende personages". Filmtheoreticus Seymour Chatman verwoordde de ambivalente gevoelens als volgt: "Antonioni’s films zijn niet indrukwekkend omdat zij goed zijn, maar omdat zij ondanks alles zijn gemaakt." De filmwereld leek het eens: van de twee gestorven filmmakers was Bergman het indrukwekkendste genie.
Jonathan Rosenbaum, een van Amerika’s meest gerespecteerde filmcritici, gooide vier dagen na Bergmans overlijden een rotsblok in het water. Onder de woordspelige titel ‘Scènes uit een overschatte carrière’ zette de filmcriticus met een opiniestuk in The New York Times het mes in Bergmans lijk. Hoezo was de Zweed een groot filmmaker? Wie is er nog geïnteresseerd in zijn werk? Volgens Rosenbaum tref je Bergman, anders dan Hitchcock, Welles en Godard, nog maar zelden aan in filmcursussen. Ook zijn er nauwelijks retrospectieven van zijn werk te zien. En is het niet veelzeggend dat zijn films moeilijker op dvd zijn te vinden dan die van "meester-filmmakers" Carl Dreyer en Robert Bresson? Bergman dankte zijn populariteit aan zijn talent om te entertainen, waarbij hij werd geholpen door sexy actrices in naaktscènes. De regisseur was goed in het vertellen van "vloeiende verhalen" en kon "behendig omgaan met actrices." Het maakte hem tot "een Hollywoodprofessional als George Cukor". Zijn films kennen geen geheimen, want "wat we zien, is wat we krijgen." Het ontbrak hem aan "het verlangen om de filmtaal te veranderen om iets nieuws te zeggen." Anders dan Antonioni, Tarkovski en Welles had Bergman niets te zeggen over de moderne wereld. Het ging hem om "het behoud en de vereeuwiging van het oude." Bergmans films zijn "tamelijk particuliere psychodrama’s over zijn relaties met castleden." Metafysisch bevatten ze slechts "de neerslag van de gedachten van een paar filosofen." Ook irriteert het Rosenbaum dat Bergmans films worden bevolkt door "voornamelijk blonde, blauwogige castleden." En het ergste: Bergmans films "zijn meer expressies in film dan filmische expressies."

Schot in eigen voet
Als het u vergaat als mij na lezing van Rosenbaums artikel hapt u nu naar adem. Vervolgens vraagt u zich af wat er met Rosenbaum is gebeurd. We kennen hem als de erudiete criticus van The Chicago Reader die zijn opvattingen onderbouwt met scherpzinnige argumenten. Zijn Bergmanhaat heeft kennelijk zijn geest vertroebeld. Voor alle duidelijkheid: Rosenbaum hoeft Bergman geen genie te vinden. Hij mag hem een flapdrol en een overschatte flutfilmer vinden, maar hij moet wel met steekhoudende argumenten komen. Die zijn nauwelijks te vinden in zijn artikel. Bergman, die geen zier om de mening van critici gaf, kan zich in zijn graf verkneukelen om het schot in eigen voet door Rosenbaum. Amerika’s bekendste criticus Roger Ebert was verbijsterd over Rosenbaums uithaal ("een bizar vertrek van zijn normale gezondheid") en liet in een tegenartikel geen spaan heel van de aanval. Hij toont aan dat Bergmans werk wel degelijk wordt bediscussieerd in filmcursussen. Ook is veel ervan ook in Amerika verkrijgbaar op dvd. Dodelijk is zijn reactie op Rosenbaums opmerking over Bergmans blonde, blauwogige castleden: hoe denkt Rosenbaum over de vele Japanners in de films van Ozu? En over de voornamelijk zwartharige, bruinogige acteurs in het werk van de ook deze zomer overleden Afrikaanse grootmeester Ousmane Sembene?
Wie alle onzin opzij schuift, ziet dat Rosenbaums belangrijkste verwijt aan Bergman is dat hij geen eigen filmtaal ontwikkelde. Daarmee keert hij terug naar de eeuwige discussie over vorm en inhoud. Wat bepaalt de voortgang van de filmcultuur? Gaat het om wat een regisseur zegt of hoe hij het zegt? Rosenbaum kiest in de kwestie de kant van de vorm. Filmmakers die niet experimenteren met filmtaal deugen niet. Daarom is Antonioni geniaal en Bergman een aardige verhalenverteller. Dat een deel van Antonioni’s oeuvre bloedeloos en saai is (de Amerikaanse criticus Andrew Sarris vond er de term Antonionennui voor uit), doet er voor Rosenbaum niet toe. Als de vorm maar nieuw is nemen we de inhoud voor lief.
Met zijn rigide, dogmatische opstelling schuift Rosenbaum bijna de hele internationale filmproductie aan de kant. Door zich vast te bijten in het vorm versus inhoud-debat betoont hij zich een ouderwetse criticus met achterhaalde opvattingen. Hij heeft niet in de gaten dat de soep allang niet meer zo heet wordt geheten. Het debat is door moderne filmwetenschappers op een vruchtbaarder spoor gezet. De filmhistoricus en -theoreticus David Bordwell is een van degenen die niet in de oude tegenstelling willen blijven hangen. In een reactie op Rosenbaums Bergmanartikel onderscheidt hij drie soorten filmmakers: onverzettelijke stilisten, flexibele stilisten en polystilisten. Onverzettelijke stilisten streven naar een vaste handtekening. Voorbeelden zijn Dreyer, Bresson, Tati en Ozu. In de woorden van Bordwell: "Al maken ze een western of een pornofilm: ze handelen altijd op dezelfde manier." De flexibele stilist, zoals Bergman, gebruikt de stijl die hem het best van pas komt. Het kan per film verschillen. Daarin was Bergman verre van uniek. Bijna alle naoorlogse grote regisseurs, van Truffaut tot Wajda, waren flexibele stilisten. Resteert de polystilist, die dol is op experimenteren. Hij maakt films in vele stijlen. Fassbinder, Soderbergh en Von Trier behoren ertoe.

Wildeman
Rosenbaum ziet alleen in onverzettelijke stilisten grootse cinema. De andere twee categorieën kunnen aardige films opleveren, maar geen meesterwerken. De opvatting doet onrecht aan alle filmmakers die zich niet blindstaren op vorm. Waarom zouden Bergmans subliem geacteerde films als persona en scènes uit een huwelijk minder waard zijn dan Antonioni’s vormbewuste films? Wat is er mis met een filmvocabulaire dat zich dienstbaar opstelt aan het blootleggen van de krochten in de menselijke geest? Wat schort er aan heftig drama? Waarom is Antonioni’s streven naar dedramatisering waardevoller dan het oppoken van emoties door Bergman? Antonioni en Bergman zijn tegenpolen, maar dat zegt niets over hun kwaliteit. Het is best mogelijk dat jongeren zich niet meer in Bergmans films herkennen, maar denkt Rosenbaum werkelijk dat dat niet voor Antonioni’s werk geldt? Trouwens: sinds wanneer bepaalt de smaak van jongeren of filmmakers tot het walhalla toetreden of in de vuilnisbak belanden?
Met zijn onbehouwen uithaal naar Bergman toont Rosenbaum zich in één opzicht Bergmans gelijke, want ook die sloeg als een wildeman om zich heen. Genereusheid zat niet in zijn filmgenen. Welles was "een oneindig overschatte filmmaker" en Godard een "fucking bore". Antonioni’s blowup en la notte noemde hij meesterwerken, "maar met de rest [van Antonioni’s oeuvre] hoef je je niet bezig te houden." De Italiaan begreep volgens Bergman niets van filmmaken. En zijn muze Monica Vitti was "een afgrijselijke actrice". Antonioni kon er ook wat van: "Acteurs zijn koeien.’ Bergman en Antonioni waren grootse filmmakers, maar ook kleinzielige bokkende mannetjes.
Terug naar Nederland, waar zelfs geen verre echo van de door Rosenbaum veroorzaakte commotie klinkt. Merkwaardig, omdat Bergman in de Nederlandse filmwereld tussen de jaren vijftig en tachtig als Gods plaatsvervanger op aarde werd gezien. Iedere nieuwe film leverde wekenlang gespreksstof op. De tv-uitzending van de zesdelige serie scènes uit een huwelijk was in 1974 een evenement. Waar zijn de Nederlandse Bergmanfanaten nu hun filmgod — om in de sfeer van Bergman te blijven — aan het kruis wordt genageld? Laten zij de nagedachtenis aan de man die hun existentiële twijfels verbeeldde, bezoedelen door een ontspoorde Amerikaan? Horen we een haan kraaien?

Jos van der Burg

Moskwood Media heeft onder de titel Ingmar Bergman Collection 24 films van Bergman op dvd uitgebracht. Heel anders ligt het bij het oeuvre van Antonioni. Wie niet buiten Nederland wil kopen, moet het doen met een schamele oogst van vijf titels: cronaca di un amore (1950), le amiche (1955), blowup (1966), professione: reporter (1975) en het vierluik eros (2004), waaraan Antonioni een bijdrage leverde.

Parodieën
Bergman is misschien de meest geparodieerde filmmaker. Legendarisch is de parodie van Arjan Ederveen en Tosca Niterink. In een donker interieur gaan een moeder en een dochter elkaar in pseudo-Zweeds te lijf. Ook French & Saunders lieten zich in een vrolijke sketch inspireren door Bergmans werk ("De zee is vol dode lichamen en op de rotsen wacht de dood"). Grappig is ook Jerry Lewis’ parodie scenes from an idiot’s marriage ("Ik ben uit Stockholm gekomen om te zeggen dat ons huwelijk dood is. Ik wil een echtscheiding"). De filmpjes van French & Saunders en Jerry Lewis zijn op YouTube te vinden. Dat geldt niet voor Peter Hewitts speelfilm bill & ted’s bogus journey, waarin een korte satire op Bergmans het zevende zegel zit. De legendarische schaakpartij met de dood is hier vervangen door een videogame. De twee nerds Bill en Ted winnen van de man in de zwarte mantel, die voor straf met hen mee moet. De drie komen onder meer terecht in een winkel, waar de dood de kwaliteit van zeisen test.