Amerikanen in Rotterdam
Vijf yanks aan de Maas
Op het twintigste Film Festival Rotterdam draaien een aantal Amerikaanse films die in aansluiting op het festival in de bioscopen te zien zijn. Een rode draad wordt vergeefs gezocht in het Amerikaanse aanbod, maar de betrokken regisseurs kenmerken zich door een eigenzinnig geluid, waarvoor ze op de plank zijn gelegd, verketterd en aanbeden zijn, maar in ieder geval een moeilijk te definiëren verhouding met de mainstream cinema hebben.
Het festival wordt op 24 januari geopend door Peter Bogdanovich, die op het festival aanwezig is met Texasville, een vervolg op The Last Picture Show. Deze film heeft De Filmkrant nog niet gezien, maar de anderen nemen we in vogelvlucht door. Vijf films uit het land van de onbegrensde mogelijkheden en de doorlopende voorstellingen.
Wie in de Verenigde Staten een bioscoop bezoekt valt een aantal dingen onmiddellijk op. Om te beginnen de omvang van de consumpties. Wie wel eens een emmer popcorn heeft trachtten weg te spoelen met een liter cola weet waar ik het over heb. Reclame is verbannen, de film wordt zonder pauze vertoond. Voor de aanvang van de film is het al aardeduister in de zaal. Wie een boek wil lezen blijft maar thuis.
De demografie van het bioscoopbezoek geeft aan dat het een volwassen tijdsverdrijf is. De persoon die je kaartje scheurt zegt “Enjoy the show” en hij lijkt het te menen. Tijdens elke voorstelling zit er wel een gek in de zaal, die op de verkeerde momenten lacht, luidkeels bizarre opmerkingen maakt en over het algemeen volstrekt genegeerd wordt, met name door het personeel. Bezoekers hebben er geen enkele moeite mee om als de aandacht wat verslapt de zaal te verlaten en even op de fruitautomaat te gaan spelen. En gezien de discussies die te beluisteren zijn voor, na en, niet zelden, tijdens de film is de gemiddelde Amerikaanse bioscoopbezoeker bijzonder goed op de hoogte van de carrières van de betrokken acteurs, actrices en regisseurs, kent hij het boek of de zaak waarop de film is gebaseerd en lijkt hij door één slechte film niet voor de rest van het bioscoopjaar uit het veld geslagen.
Wat ik hier maar wil beweren is dat het bioscoopbezoek in de Verenigde Staten, in tegenstelling tot Europa, een belangrijk en vanzelfsprekend onderdeel van het dagelijks leven is. De donkere zaal heeft af en toe iets weg van een tijdelijke rustplaats waar dolende voetgangers elk moment van de dag kunnen gaan schuilen. Een nieuwe film veroorzaakt een oploop en men staat graag uren in de rij om een kaartje te bemachtigen. Kortom, in tegenstelling tot in Nederland waar slechts een enkele film wel eens een kleine rimpeling in de vijver van de publieke opinie veroorzaakt, wordt film door zowel het grote als het kleine publiek in de Verenigde Staten serieus genomen.
Leedvermaak
Terwijl de roep om straatrumoer in de Nederlandse literatuur al weer enige tijd verstomd is, misschien omdat ook het straatrumoer verstomd is, lijkt de discussie voor wat betreft de Nederlandse film nog gevoerd te moeten worden. In de Verenigde Staten is er een rijke traditie in het verfilmen van zogenaamde ‘waar gebeurde’ verhalen, waarbij het er vooral om gaat zo dicht mogelijk bij de werkelijkheid (de straat) te blijven.
De nieuwe film van Barbet Schroeder Reversal of Fortune is daar een fraai voorbeeld van. In 1982 werd Claus von Bulow schuldig bevonden aan twee moordpogingen op zijn vrouw Sunny, die hij zou hebben geïnjecteerd met insuline. Ze raakte in een coma, waar ze op het ogenblik nog in ligt.
De zaak zou niet zoveel stof hebben doen opwaaien, als de betrokken partijen anonieme burgers waren geweest. Het aantal burgers in de Verenigde Staten dat elkaar op de meest weerzinwekkende wijze naar het leven staat is niet meer te tellen en is nauwlijks meer goed voor een regel in de krant. Maar de Von Bulows behoorden tot een van de welvarendste families in het land en het leed van de rijken is het leedvermaak van het proletariaat. En zo werd de zaak Von Bulow voorpaginanieuws en kon de hautaine hoofdrolspeler zich ‘de meest gehate man van het land’ noemen.
Na zijn veroordeling keerde Claus Von Bulow zich tot de idealistische advocaat Alan Dershowitz in een poging om het vonnis om te draaien. Dershowitz neemt de zaak vooral aan omdat hij zich uitgedaagd voelt door de bijna onmogelijke opgave om tegen de overweldigende publieke opinie in de zaken van de gevoelens te onderscheiden. Reversal of Fortune is Schroeders tweede Amerikaanse productie na het succesvolle Barfly (met Mickey Rourke en Faye Dunaway), die op het festival van 1988 een van de grote publiekstrekkers was. Het is, veel meer dan Barfly, een ‘mainstream’-produktie, waarvan de programmering past binnen de Rotterdamse traditie om regisseurs te blijven volgen, die vanouds een band hebben met het festival. Schroeder was bovendien als producent betrokken bij een aantal films van Fassbinder, Rivette, Wenders en Duras.
Reversal of Fortune was een groot succes in de Verenigde Staten, mede dankzij de uitstekende rol van Jeremy Irons als Claus von Bulow, maar valt toch enigszins tegen. De film valt in twee duidelijke delen uiteen: het verhaal van de advocaat en zijn medewerkers die de zaak proberen open te breken en het in flashbacks vertelde verhaal van de relatie tussen Claus en Sunny (weer een erg goede rol van Glenn Close). Zolang de twee hoofdrolspelers in beeld zijn is Reversal of Fortune een uiterst boeiende film met een door het gebruik van belichting, camera en muziek bijna surrealistisch gehalte, maar zodra we terugschakelen naar het heden en Schroeder de beraadslagingen van de juristen moet weergeven, iets waarvoor ze in een gemiddelde Amerikaanse televisieserie hun hand niet omdraaien, dan krijgt de film iets geforceerds en onhandigs. Irons lijkt met deze rol op weg naar een Oscar-nominatie.
Tango
De twee opvallendste Amerikaanse films in het programma van Rotterdam worden aansluitend op het festival uitgebracht. Over The Hot Spot van Dennis Hopper schreef De Filmkrant al eerder. Hopper zal een van de belangrijkste gasten op het festival zijn en een aantal van zijn eerdere films (The Last Movie, Out of the Blue) draait in het omvangrijke Nicholas Ray-programma.
Hopper werd enige tijd geleden op de BBC geïnterviewd naar aanleiding van het uitbrengen van The Hot Spot in Engeland (het is dus geen Europese première, zoals hier en daar wordt aangekondigd) en dat gesprek gaf aan dat de talkshow met Hopper in Rotterdam iets is om naar uit te kijken. The Hot Spot wordt door Hopper met de nodige zelfspot omschreven als “Last tango in Texas“. Het is boven alles een film die de sfeer van de klassieke film noir probeert te laten herleven. The Hot Spot, hoewel een visueel briljante film, lijdt dan ook enigszins aan style over substance.
De gebroeders Coen worden gezien als de belangrijkste vernieuwende filmmakers binnen de Amerikaanse commerciële cinema en het zou me niet verbazen als hun intelligente gangsterfilm Miller’s Crossing tot een van de publieksfavorieten van Rotterdam uitgroeit. In de (Volkskrant-)programmakrant van het festival wordt Miller’s Crossing omschreven als een film die zich zou verzetten tegen het postmoderne (!) gebruik van de gangsterfilm. Nu lijkt ‘postmodern’ me een term die vanwege zijn betekenisloosheid beter vermeden kan worden, maar er wordt, vermoed ik, beweerd dat de film teruggrijpt op oudere (pre-modern, als het ware) gangsterfilms.
Laat men zich niet afschrikken door de academische omschrijving en ga kijken naar een hoogst originele gangsterfilm, die meer naar de traditie van de hard boiled detective teruggrijpt dan naar een filmgenre. Het handelsmerk van de broers, hun opvallende, op strips gebaseerde filmstijl, is hier zeer in toom gehouden en de nadruk komt sterk te liggen op de dialogen, de wisecracks en de oneliners, die in overrompelende hoeveelheden gespuid worden.
Zou men The Hot Spot een zekere leegheid kunnen verwijten, bij Miller’s Crossing kreeg ik het gevoel dat ik hem zeker nog een keer moest zien wilde het allemaal tot me doordringen. Maar bij beide films kreeg ik een beetje het postmoderne gevoel dat er sprake was van excersises de style, waar het hoofd misschien van overloopt, maar het hart niet sneller van gaat kloppen.
Coalitie
Twee totaal andere films tenslotte. The Plot Against Harry is een komedie over een Joodse gangster van Michael Roemer, die in 1968 zijn film op de plank legde toen bleek dat hij niet aansloeg. Pas in 1989 bekeek hij de film opnieuw, toen hij een videoband met al zijn werk voor zijn kinderen samenstelde. De film beviel hem en hij stuurde de tape naar festivals in New York en Toronto, waar het succes dan eindelijk twintig jaar na dato kwam.
The Plot Against Harry is niet een of ander vergeten en miskend meesterwerk, maar een aardige, en vooral curieuze film, die er verassend modern uitziet. Hoofdpersoon Harry Plotnik probeert na een verblijf in de gevangenis zijn zaken weer op poten te zetten, maar hij wordt lastig gevallen door zijn vrouw en kinderen, zijn geweten, zijn uitvergrote hart en de reclasseringsambtenaar. Temidden van breed uitgesponnen Joodse familiefeesten probeert hij het hoofd boven water te houden, maar lijkt daar steeds minder in te slagen. De hele wereld (zijn tegenstanders vormen een merkwaardige coalitie van Cubanen, Chinezen en zwarten) keert zich tegen hem, maar tenslotte kan geconcludeerd worden dat de samenzwering en het uitvergrote hart producten van zijn eigen oververhitte verbeelding waren. De film zal tijdens het Film Festival in roulatie worden gebracht.
All the Vermeers in New York is een film die nog geen distributeur heeft gevonden en na het festival waarschijnlijk onverichterzake weer naar huis zal verdwijnen. Het is een komedie over een Wall Street broker, die in de Vermeer-zaal van het Metropolitan Museum een jonge Franse actrice tegenkomt, die hem doet denken aan de vrouwen in Vermeers werk. Enfin, het is een soort achterlijk Amerikaans neefje van het werk van Eric Rohmer, waarin nog wat geciteerd wordt uit het werk van Proust, de lichtinval bij Vermeer aan de orde komt en op een enkele scène na de pretenties niet van lucht zijn.