15 jaar Nederlands Fonds voor de Film

Van Hedy tot Medy

  • Datum 25-11-2016
  • Auteur
  • Deel dit artikel

Krap 15 jaar na haar oprichting gaat het Nederlands Fonds voor de Film weer op de schop. Was het Den Haag dat bij de oprichting in ’93 de koers dicteerde; nu hebben de producenten de macht overgenomen. Wat veranderde er tussen de Filmbrief van Hedy en de Filmbrief van Medy?

Als er íemand is in filmproducerend Nederland die het Nederlands Fonds voor de Film van haver tot gort heeft meegemaakt, dan is het Matthijs van Heijningen: in de jaren ’90 al een van de aanvoerders van de Afdeling Speelfilmproducenten van de Nederlandse Bioscoopbond en tegenwoordig nog altijd bestuurslid en libero van de Nederlandse Vereniging van Speelfilmproducenten NVS. "Eén secretaris," herinnert hij zich, had het in 1956 door de Bioscoopbond opgezette Productiefonds in de jaren tachtig aan personeel: "Mejuffrouw meester Krietemeijer." Het verdeelde jaarlijks zo’n 7,5 miljoen gulden aan subsidie, aangevuld met wat geld uit de sector zelf, bedoeld voor de productie van commerciële bioscoopfilms. Van Heijningen: "Als je een project had besprak je dat met voorzitter Van Taalingen, Koolhaas en later Jan Blokker en zijn bestuur. Dat vond het wat of niet. Daarnaast kon je ook nog naar het in ’83 opgerichte Fonds voor de Nederlandse film, voortgekomen uit de commissie korte film van het ministerie, waar je mocht langskomen voor een gesprek." Dat fonds had jaarlijks zo’n 5,5 miljoen gulden subsidie voor kunstzinnige films te verdelen. Van Heijningen over de systematiek: "Het leverde soms grote ruzies op, Houwer schold op Blokker die zo z’n opvattingen had, maar ach, je had wel een gesprek. Het was vrij overzichtelijk allemaal en de lijnen waren kort."

Zonneklaar
Hedy d’Ancona, minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (WVC) veroorzaakt met haar ‘Filmbrief’ in januari 1991 een flinke rimpeling in de financiële filmvijver: in aanloop naar de nieuwe Kunstenplanperiode (1993-1996) stelt ze ‘opeens’ voor de beide fondsen samen te voegen tot één gezamenlijk filmfonds. Waarom? Van Heijningen: "De geschiedenis begon toen er een nieuw hoofd film kwam bij WVC: Gamila Ylstra (tegenwoordig programmaleider tv bij de NPS, Red.). Die had geloof ik Japanologie gestudeerd en die vond ’t belachelijk dat er twee fondsen bestonden." In een latere, aanvullende beleidsnotitie schrijft d’Ancona dat "de subsidieverlening voor filmproductie het meest doeltreffend kan geschieden vanuit één regie," omdat "de verschillende genres dan steeds in hun onderlinge samenhang kunnen worden bezien." Eén ding maakt ze zonneklaar: "De opzet van één nieuw fonds dient uiteraard zo onbureaucratisch mogelijk te zijn."

Les Bobós
Met de oprichting van een gefuseerd fonds verwacht d’Ancona meteen een aantal andere problemen op te lossen: het gebrek aan publieke belangstelling, aan kwaliteit van de films en aan continuïteit onder makers. Uit een onderzoek dat ze naar het functioneren van beide fondsen laat doen, blijkt "dat de fondsmiddelen gelijk worden verdeeld over een groot aantal scenaristen, regisseurs en producenten" en "dat de continuïteit van het filmmaken mede daardoor onvoldoende wordt bewerkstelligd." Dat "eerlijk zullen we alles delen" wil ze vervangen voor "het aanscherpen van kwalitatieve selectiecriteria", wat neerkomt op "continuïteit voor — noodzakelijkerwijs — minder producenten en regisseurs." Ze stelt vast dat er te weinig makers zijn die met steun van de fondsen meerdere films maken, wat "belangrijk is voor de ontwikkeling van vakmanschap en kunstenaarschap." D’Ancona wil, kortom, dat voortaan het kaf van het koren wordt gescheiden en dat talent een oeuvre opbouwt.
Aan ideeën geen gebrek. Naast een inhoudelijke kwaliteitstoets oppert d’Ancona automatische prestatiebeloning achteraf, op basis van publieksbereik of succes op festivals. Daarnaast overweegt ze de instelling van een matching fund dat elders verzamelde budgetten automatisch aanvult. Fiscale voordelen moeten er komen. En een ‘filmstudio’ voor beginnende filmmakers onder "aanstekelijk artistiek leiderschap". Het zijn precies dezelfde formuleringen die nog altijd in beleidsstukken opduiken. De Nederlandse filmbobo’s kennen hun klassieken.

Gemopper
Medio 1993 gaat dan het nieuwe Nederlands Fonds voor de Film van start. Van Heijningen: "Door de ingestelde adviescommissies werd de aanvraagprocedure een stuk ingewikkelder." Veel van de ideeën uit begin jaren ’90 die niet direct gestalte krijgen, komen in de loop der jaren tot stand: de ‘filmstudio’ wordt in ’95 het Binger Instituut, de fiscale regeling komt er in ’98, en het Filmfonds haalt in 2003 de succesbonus van de plank. Deze zomer tenslotte krijgt het matching fund gestalte als opvolger van de cv-regeling. De hand van Hedy als architect van Nederland filmland is anno 2007 nog altijd voelbaar.
Net als voorheen wordt er bij tijd en wijlen op de beslissingen van het fonds gemopperd. Dat hoort erbij. Maar als begin 2005 blijkt dat de personeelskosten door de 1 miljoen euro zijn geschoten, is dat maar één van de vele gespreksonderwerpen die de ontevredenheid over het fonds voeden. Niet lang daarna zegt de NVS — inmiddels een strak georganiseerde producentenclub met goede contacten in Den Haag — haar vertrouwen op in de Filmfondsdirectie.

Geweer
Wat ging er mis? Van Heijningen: "Directeur Ryclef Rienstra, afkomstig van Eurimages, heeft de Straatsburgse bureaucratie meegebracht en onder directeur Toine Berbers kwamen er steeds meer mensen bij; er was geen dialoog meer mogelijk. We wilden bijvoorbeeld dat je als producent weer als vanouds de gelegenheid kreeg je project toe te lichten. Omdat we in eerste instantie geen gehoor kregen bij de directie plus de hele bovenlaag, vroeg het NVS-bestuur een gesprek aan met het bestuur, maar dat wilde niet met ons praten. Toen is er onder druk van OC&W toch een ontmoeting gekomen, maar daar stuitten we op louter onbegrip: waar bemoeiden we ons mee, was de strekking. Toen het Filmfonds liet blijken ook nog een Filminstituut te willen worden, zijn er [die] gesprekken geweest in Artis. Helemaal niets leverde dat op. "Wij willen op de achterbank van de producent zitten", zeiden ze. En ze ontplooiden allerlei initiatieven zonder ons daarin te horen. Het Filmfonds was een organisatie geworden die als enig doel had zichzelf in stand te houden. Wij werden beschouwd als een soort uitvoerende producenten in dienst van het fonds. Absurd. Daartegen zijn we in het geweer gekomen."

Waarschuwing
Hedy d’Ancona waarschuwde er al voor in haar Filmbrief uit ’91: "Bij hetgeen ik hier heb opgemerkt over de fondsen is het zaak goed voor ogen te houden dat de mogelijkheden voor de filmfondsen om actief en inhoudelijk te sturen, als waren zij producenten, beperkt zijn. Het gaat hier immers om publieke fondsen aan wie de bevoegdheid is verleend tot het nemen van beslissingen die rechtsgevolgen hebben voor individuele burgers. De besluitvorming dient omgeven te zijn door waarborgen die de rechtsstaat stelt." Dat het ook daar aan schortte, stelde de commissie Brakman eind vorig jaar vast toen ze de aanbeveling deed "met kracht" te werken "aan meer zakelijkheid en een scherpere controle bij de toekenning van subsidies" (…) "om zo te komen tot de noodzakelijke versterking van de positie en de geloofwaardigheid van het Filmfonds in de sector."

Geruimd
Vijftien jaar na d’Ancona’s Filmbrief is het haar verre opvolgster staatssecretaris van Cultuur Medy van der Laan, die in haar Filmbrief van maart 2006 het Filmfonds terugfluit. "Om meer ruimte te bieden aan het cultureel ondernemerschap van producenten vraag ik het Nederlands Fonds voor de film zijn inmenging in projecten te beperken." Bij gebrek aan initiatief van het fonds zijn het vervolgens de producenten die samen met investeringsfaciliteit Fine het nieuwe matching fund (door OC&W omgedoopt tot ‘suppletieregeling’) op poten zetten. Minister Plasterk weigert het advies van bestuursvoorzitter Dijkstal om deze nieuwe commerciële pot geld in het bestaande fonds op te nemen. Daarop ruimen Dijkstal en de rest van zijn gremium het veld.
Per 1 januari 2008 krijgt het bestaande Filmfonds er een nieuwe, zelfstandige poot bij. Het ‘oude’ fonds moet zich als vanouds richten op ‘kwaliteit’. In organisatorisch opzicht maakt de directeur per 1 januari 2008 plaats voor een tweekoppige Raad van Bestuur die elk een poot van het nieuwe Filmfonds zal runnen.

Strenger
En wat wordt de koers voor de komende jaren? Staatssecretaris Medy van der Laan zei daarover in haar Filmbrief van begin vorig jaar: "Het komt er vooral op aan scherpere keuzes te maken voor talent en dit talent de mogelijkheid te bieden om een oeuvre op te bouwen. (…) Van het Nederlands Fonds voor de Film vraag ik een strenger selectiebeleid, zowel op project als op ‘naam’." Waar hoorden we dat eerder?
"Met de vorig jaar verschenen Filmbrief is een koerswijziging van het filmbeleid ingezet," betoogt de huidige minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen Ronald Plasterk niettemin in zijn beleidsnotitie ‘Kunst van leven; hoofdlijnen cultuurbeleid’ van juni 2007, onder verwijzing naar "een scherpere keuze voor eigenzinnigheid." Hij legt uit: "Het motto is te vaak: ‘allemaal een beetje’. Het is niet de bedoeling dat kunstenaars een leven lang veelbelovend blijven. Het, op zich sympathieke, principe van de verdelende rechtvaardigheid verdraagt zich moeilijk met het gegeven dat het in de kunst vaak juist aankomt op persoonlijke en eigenzinnige keuzes." Het lijkt wel of er in de tussenliggende jaren nooit iets met dezelfde opmerkingen van d’Ancona is gedaan.

Kermis
Voormalig Productiefonds-voorzitter Jan Blokker trekt de treurige conclusie: "Er is helemaal niks veranderd. Toen ik een tijdje terug weer ‘ns op het Nederlands Film Festival in Utrecht was, kon ik zo het gesprek van twintig jaar geleden weer oppakken. Het gaat ook bij dat fonds nog steeds over de belachelijke scheiding tussen ‘hoog’ en commercieel terwijl juist bij film dat onderscheid niet bestaat. Film komt van de kermis. Af en toe steekt er een Antonioni of Fellini tussen die vanuit de kermis de hemel weet te bereiken. Die suppletiegelden moeten eigenlijk worden besteed aan kunstzinnige films. Maar dat onderscheid weten ze nu nóg te formaliseren. Terwijl er geen producent ooit een stuiver eigen risico heeft genomen. Ze zeggen ondernemertje te willen spelen, maar leven ondertussen van subsidies."
Emile Fallaux, begin jaren ’90 betrokken bij de oprichting van het Nederlands Fonds voor de Film, brak destijds een lans voor een overheidsfonds dat zich uitsluitend op artistieke films zou richten. Fallaux: "Er veranderde niks ten opzichte van de oude situatie, toen er twee fondsen waren. Het Filmfonds heeft altijd te lijden gehad onder die ongelukkige verwarring tussen kunst en economisch beleid. Je kunt met dat kleine beetje kunstengeld natuurlijk geen filmindustrie op poten houden. Nu is er een matching fund bij het fonds ondergebracht, terwijl economisch beleid — op zich natuurlijk prima — niet bij een filmfonds thuis hoort. Als je enerzijds subsidie verdeelt op grond van kwaliteit en anderzijds een matching fund runt, ben je weer terug bij af: twee poten. Nu is er weer een nieuw vormpje bedacht. Ik moet daar wel om lachen. Dat houdt in geen land langer dan een paar jaar stand. Dan wordt het overal met veel geweld bij het grof vuil gezet en dan komt er weer een nieuwe ‘definitieve’ vorm."

Blootstaan
Het tweekoppige monster dat Filmfonds heet, is nog niet verslagen. Bureaucratie en de eeuwigdurende discussie over film als ‘hybride’ kunstvorm hebben ervoor gezorgd dat revolutionaire makers en hun ideeën nog altijd liggen ondergesneeuwd. Wat de Nederlandse filmwereld nodig heeft, is iemand met een inhoudelijke visie op film. Termen als ‘gedurfd’, ‘bijzonder’, ‘eigenzinnig’, ‘origineel’ en dan nu ‘excellent’; ze zijn allemaal even vaag en bij voorbaat versleten. Wie legt nou eindelijk eens uit wat er met ‘kwaliteit’ wordt bedoeld? In concreto graag! Blokker tot slot: "Wat nodig is, is zo iemand als destijds bij het Zweeds Film Instituut, een man die iets zag in de jonge Bergman. Voordat die internationaal doorbrak, had hij al tien films gemaakt waarvan er negen waren geflopt. Dankzij iemand van grote eigenwijzigheid, blootstaande aan boosaardige kritiek."

Karin Wolfs