FilmBoeken: Cinema and Landscape
Van de kaart
INCEPTION
Hoe vaak lezen we het niet: dat een bepaald landschap of, vaker nog, een bepaalde stad in een film ‘een karakter in zichzelf is’. Bijna altijd is het een stelling die niet uitgelegd wordt, waar geen theorie achter zit. De bundel Cinema and Landscape wil juist wel die de functie van landschap in de cinema duiden, met een nadruk op relaties tussen landschapsrepresentaties en (nationale) cinema.
De afzonderlijke schrijvers zijn de verkenners, de samenstellers maken er een plattegrond van en de lezer kan op basis van die kaart het terrein gaan verkennen, zo stellen Graeme Harper en Jonathan Rayner in hun introductie. De achttien artikelen in de bundel zijn over het algemeen interessant; daar ligt het probleem niet. Wat er aan schort is het werk van samenstellers Graeme Harper en Jonathan Rayner.
Dat begint met hoe zij hun bundel hebben opgebouwd en ingedeeld. Harper en Rayner stellen in de introductie: ‘Every chapter in this book begins at the same junction: the meeting point of discourses of national cinematic representation, the aesthetics, techniques and technologies of cinema, and the concerns and expressions of outstanding filmmakers.’ Maar dat is dus niet zo: het merendeel van de artikelen gaat weliswaar op de een of andere manier in op de representatie, functie en/of ideologie van landschap in de cinema van één bepaald land, maar de bundel heeft als boekeindes twee artikelen die geheel losstaan van enige nationaliteit.
In het eerste artikel gaat Tom Gunning, specialist op het gebied van de vroege film, in op de functies van landschap in de eerste jaren van de cinema, en specifiek in het fenomeen ‘phantom rides’: beelden geschoten vanaf de voorkant van een rijdende trein. De bundel sluit met een inventarisatie van sprookjesachtig gebruik van landschap in sciencefiction en fantasy-films. Het artikel van Gunning krijgt bovendien een eigen sectie van het boek, getiteld ‘The Invention of the Cinematic Landscape’; de zeventien overige artikelen vormen samen deel twee, ‘Mapping Cinematic Landscapes’.
Die twee boekeindes staan nu dus behoorlijk op zichzelf, terwijl de zestien analyses daartussen ondanks individuele kwaliteiten in herhaling gaan vallen: en nog een land, en nog een land, en nog een land. Een breder perspectief was mogelijk geweest door meer aandacht te geven aan de functie van landschap in bepaalde genres (de western!) of bij bepaalde auteurs (Terence Malick!). Beide aspecten zitten wel in de bundel, maar blijven marginaal: qua genre komt alleen sciencefiction aan bod, en de artikelen over de Duitse en (postkoloniale) Franse cinema gaan exclusief over het werk van respectievelijk Werner Herzog en Claire Denis. (De twee laatstgenoemde stukken zijn overigens voor niet-academici waarschijnlijk de interessantste en meest leesbare stukken.)
Maar er is geen afbakening, geen definiëring. Als cartografen vergeten Harper en Rayner de ordening die een plattegrond zou moeten aanbrengen, en laten ze na een legenda bij te voegen. Zo moet de lezer als ontdekkingsreiziger wel erg veel hakwerk door het regenwoud zelf doen.
Cinema and Landscape, Grame Harper & Jonathan Rayner (red.), 2010, Intellect, 315 pagina’s, €18,64