Boeken: Heeft Eric Rohmer een filmtheorie?

La collectionneuse

Marco Grosoli vormt de invloedrijke artikelen van Eric Rohmer over cinema en films om tot filmtheorie. Een theorie die de invloed van Sartre inwisselt voor die van Kant. Het levert een interessant maar vooral taai boek op.

De invloedrijke ‘politique des auteurs’, het idee dat regisseurs via mise-en-scène hun stempel drukken op een film, werd in de jaren vijftig geformuleerd in het Franse filmtijdschrift Cahiers du Cinéma. Vervolgens vertaalde de Amerikaanse criticus Andrew Sarris deze ideeën naar de Amerikaanse cinema en formuleerde hij begin jaren zestig een ‘auteurstheorie’ die hij vervolgens vormgaf in zijn vijftig jaar geleden verschenen, baanbrekende boek The American Cinema: Directors and Directions 1929-1968.

Bovenstaande summiere samenvatting is deel van de canon van de filmgeschiedenis. Maar dat dit niet het hele verhaal is, blijkt uit Eric Rohmer’s Film Theory (1948-1953), een nieuwe studie van Marco Grosoli.

Grosoli is bezig met een kritische herziening van de politique des auteurs, maar voordat hij zijn bevindingen hierover publiceert, laat hij dit boek eraan voorafgaan. Zijn studie, gebaseerd op postdoctoraal onderzoek, gaat over de invloed van Eric Rohmer op de generatie critici die later school zou maken in Cahiers du Cinéma: Godard, Truffaut, Rivette en Chabrol. Rohmer was tien jaar ouder dan zij en raakte met hen bevriend in de door Rohmer opgerichte Ciné-Club du Quartier Latin; de rest is geschiedenis.

Rohmer was een onderwijzer die in 1946 een roman had gepubliceerd, Elisabeth. Een paar jaar later was hij een gerespecteerd intellectueel die regelmatig in film- en kunstbladen zijn licht liet schijnen over het medium film. Deze stukken inspireerden zijn medebezoekers van de Ciné-Club en zo ontstond de ‘école Schérer’; Maurice Schérer was de echte naam van Rohmer. Over deze Schérer-school gaat Grosoli’s boek. Wat waren Rohmers ideeën over film, en hoe beïnvloedden zijn reflecties bevriende collega-critici? Dat die invloed er was, toont Grosoli aan met citaten uit recensies en artikelen van Godard, Chabrol en Rivette. Die laatste was bijvoorbeeld diep onder de indruk van Rohmers eerste filmessay: ‘Cinema, an Art of Space’ (zoals de vertaling luidt).

Twee problemen
Hier stuiten we op het grote probleem van het boek, dat Rohmers reflecties presenteert als filmtheorie. Rohmer formuleerde nooit zo’n theorie en Grosoli zegt dat ook expliciet: ‘Rohmer never spelled out these ideas explicitly’. Toch probeert Grosoli nu achteraf Rohmers gedachten over film om te vormen tot een theorie. Dat is natuurlijk niet verboden maar een beetje vreemd is het wel.

Dan komen we op het volgende probleem, de moeilijkheidsgraad — het boek verschijnt niet voor niets in de reeks ‘Film Theory in Media History’ van Amsterdam University Press. Grosoli behandelt uitgebreid de filosofieën van Sartre, Kant, Husserl en Heidegger om Rohmers essays in een filosofisch Umfeld te plaatsen, een context waar Rohmer soms inderdaad naar verwijst, zij het meestal impliciet. Maar voor wie ‘slechts’ rudimentaire kennis heeft van de filosofie zijn Sartre, Kant en Heidegger geen gemakkelijke kost.

Verschijningen
Grosoli betoogt dat Rohmer eind jaren veertig onder invloed stond van Sartre en het existentialisme. Vertaald naar het medium film draait het dan om de vraag of film meer romanesk kan zijn dan de roman. Kan film zich ontdoen van literaire technieken als verteller, ellipsen en dergelijke? Film moet niet vertellen maar simpelweg laten zien. Zowel de vertelinstantie als (psychologische) beschrijvingen moeten zo minimaal mogelijk zijn.

Grosoli laat vervolgens zien dat Rohmer zich tijdens een vertoning van Stromboli, terra di Dio (Roberto Rossellini, 1950) bekeerde, door Rohmer zelf ook expliciet vergeleken met Paulus’ bekering op weg naar Damascus. Volgens Grosoli bekeert Rohmer zich tot Kant en verlaat hij de op literatuur en taal gestoelde ideeën van Sartre. Deze worden ingeruild voor een meer op perceptie geënte blik op cinema, waarbij ‘verschijningen’ door de inherent mechanische aard van het filmmedium geabstraheerd worden. De werkelijkheid manifesteert zich in deze verschijningen, maar de verschijningen zelf drukken verder niets (symbolisch) uit — dat zou een té literaire benadering zijn. Ook de psychologie van personages blijft exterieur en wordt niet interieur: hoe iemand is, lees je af aan zijn gedragingen.

Schuld
Deze bekering tot Kant gaat ook op voor Rohmers opvattingen over esthetiek en ethiek. De Schérer-school en de Cahiers-critici prefereerden filmmakers waarbij een opvallende esthetiek samenging met een zekere morele zienswijze. Grosoli schrijft een interessant hoofdstuk over de monografie die Rohmer samen met Chabrol schreef over Hitchcock, het in 1957 verschenen Hitchcock: The First Forty-Four Films (zoals de Engelse vertaling heet). Dit was de eerste studie naar Hitchcock waarin hij niet alleen als filmauteur wordt gekenschetst maar waarin Rohmer en Chabrol vooral schrijven over het thema van de ‘overdracht van schuld’ bij Hitchcock. Een morele, zelfs katholieke benadering die contrasteert met het oordeel van Rohmer (en anderen) over Henri-Georges Clouzot als nihilistisch filmmaker, met name in zijn Le salaire de la peure (1953).

Grosoli’s boek is interessant maar ook frustrerend. Het is taaie kost en de vraag blijft of het nodig is om Rohmer te begrijpen. Het is misschien beter om gewoon zijn essays te lezen, die in 1989 in het Engels zijn vertaald en gebundeld in The Taste for Beauty (Cambridge University Press).

Eric Rohmer’s Film Theory (1948-1953): From ‘École Scherer’ to ‘Politique des Auteurs’ | Marco Grosoli | 2018, Amsterdam University Press | 301 p. | €39,95

Geschreven door André Waardenburg